ECLI:NL:RBMNE:2022:885

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
16-018105-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van mishandeling met beroep op noodweer in uitgaansgeweld

In deze strafzaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2022, is de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 november 2019 in Bussum, waar de verdachte betrokken was bij een uitgaansgeweld situatie. De aangever, die tussen ruziënde groepen ging staan, werd door de verdachte met één klap geraakt, waarna hij ten val kwam en letsel opliep. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging omdat hij dacht dat de aangever hem of zijn vrienden zou aanvallen. De politierechter heeft de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen. Het oordeel was dat de verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor zijn reactie proportioneel was. De politierechter oordeelde dat de klap die de verdachte heeft gegeven niet met kracht was en dat de gevolgen van het letsel niet afdoen aan de rechtmatigheid van de verdediging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van het ten laste gelegde werd vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16-018105-21 (P)
Vonnis van de politierechter van 9 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte ] ,
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2022.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Erdem en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de politierechter kennis genomen van wat door de benadeelde partij [aangever] en zijn advocaat, mr. N. Bastiaans, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2019 te Bussum, gemeente Gooise Meren [aangever] heeft mishandeld door hem te duwen en/of op/tegen het gezicht/hoofd te stompen/slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de politierechter is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een noodweer situatie en dat het handelen van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3
Het oordeel van de politierechter
Bewijsoverwegingen
Aan verdachte is - kort gezegd - de mishandeling van aangever [aangever] ten laste gelegd. Deze mishandeling zou eruit hebben bestaan dat verdachte die [aangever] heeft geduwd en tegen het gezicht/hoofd zou hebben geslagen/gestompt. Gelet op de inhoud van de verklaring van verdachte en de aangifte, kan worden vastgesteld dat verdachte deze geweldshandelingen heeft verricht. Ook staat vast dat aangever pijn en letsel heeft opgelopen als gevolg van het slaan door verdachte.
Verdachte heeft weliswaar erkend de aan hem verweten geweldshandelingen te hebben begaan, maar hij heeft een beroep op noodweer (zelfverdediging) gedaan. Daarmee heeft hij de wederrechtelijkheid van zijn gedraging(en) betwist. In het begrip mishandeling ligt de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. Dat betekent dat, als het beroep op noodweer zou worden gehonoreerd, dit de wederrechtelijkheid van de gedraging wegneemt. Verdachte zou in dat geval moeten worden vrijgesproken.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer moet allereerst de vraag worden beantwoord of de feitelijke toedracht, zoals die door verdachte als verweer is aangevoerd, aannemelijk is geworden. De politierechter overweegt daarover het volgende.
In deze zaak is het zo dat twee groepen van personen op enig moment tegenover elkaar zijn komen te staan, waarbij verdachte onderdeel was van de ene groep, en de aangever onderdeel was van de andere groep. In het dossier zitten vijf verklaringen van personen die aanwezig zijn geweest bij het incident, namelijk van aangever, getuige [getuige 1] (de broer van aangever), [getuige 2] (een vriend van [getuige 1] ), [getuige 3] (een vriend van verdachte) en van verdachte. Uit deze verklaringen leidt de politierechter in elk geval het volgende af:
Verdachte zelf verklaart onder meer dat hij, nadat hij en de lange jongen (
de politierechter begrijpt: aangever)samen ten val waren gekomen, is opgestaan en weggelopen. Kort daarna werd hij geduwd door aangever, waarna [getuige 2] (een vriend van verdachte, niet zijnde de getuige [getuige 2] ) aangever ging uitschelden. Verdachte verklaart verder dat aangever toen heel dicht tegen [getuige 2] ging staan: kop tegen kop. Hij zag dat aangever zijn linkerhand gebald had in een vuist en hoorde dat aangever begon te dreigen dat hij hen ging slaan. Verdachte verklaart dat hij dacht dat aangever ging slaan en dat hij hem daarom met zijn rechter vuist tegen zijn linker kaak of wang heeft geslagen, waardoor aangever achterover viel over een stoeprand met zijn hoofd op de stoep.
De verklaring van verdachte vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 3] . Immers, getuige [getuige 3] verklaart dat hij zag dat verdachte en de langste jongen (
de politierechter begrijpt: aangever)elkaars kraag vasthielden en op de grond vielen. Hij zag dat verdachte meteen weer op stond, net als aangever. Hij zag en hoorde toen dat aangever helemaal door het lint ging en dat aangever iemand probeerde te slaan. Hij zag toen dat verdachte de aangever een klap op zijn wang gaf, waardoor aangever naar achteren deinsde en over een stoepje viel.
Ook uit de andere drie getuigenverklaringen van de hiervoor genoemde personen blijkt dat aangever er op enig moment tussen is gaan staan.
Aangever zelf verklaart daarover dat hij probeerde iedereen tot rust te krijgen. Zijn broer verklaart dat aangever tussen hem en de andere groep is gaan staan, dat aangever zei dat de jongens normaal moesten doen en hen vroeg waar ze mee bezig waren, waarna aangever is geslagen door verdachte. En ook getuige [getuige 2] verklaart dat aangever voor hen opkwam en de andere jongens wilde wegduwen, waarna de jongens zich tegen aangever keerde.
Weliswaar verklaren aangever en zijn broer niet dat aangever zou hebben geprobeerd om iemand te slaan, maar wel dat aangever er tussen is gekomen. Ook de getuige [getuige 2] verklaart niet dat hij heeft gezien dat aangever heeft geprobeerd om iemand te slaan, maar hij verklaart wel dat aangever de jongens weg wilde duwen. Dat impliceert een actieve handeling van de zijde van aangever.
De politierechter is van oordeel dat met de hiervoor genoemde verklaringen de feitelijke toedracht zoals die door verdachte is geschetst voldoende aannemelijk is geworden.
Dat betekent dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Niet vereist is immers dat er daadwerkelijk is geslagen door aangever. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor valt onder het begrip ‘aanranding’. De officier van justitie heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat het niet verdachte zelf was die werd aangevallen, maar een ander. Ook dan is echter nog steeds sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, namelijk ter bescherming van het lijf van een ander, een vriend van verdachte met wie hij daar was.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Met andere worden, het doel van de verdediging moet noodzakelijk zijn en het verdedigingsmiddel moet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. De politierechter is van oordeel dat aan beide vereisten wordt voldaan. Weglopen was geen reële optie. Het ging immers niet om de verdediging van zijn eigen lijf, maar om de verdediging van het lijf van een ander. Als verdachte zou zijn weggelopen had hij die verdediging niet kunnen bieden. Dat maakt dat kan worden gesteld dat het verrichten van een actieve handeling noodzakelijk was om daadwerkelijk het lijf van een ander te verdedigen. Verdachte heeft gereageerd door één enkele klap te geven. Verdachte zelf verklaart daarover dat dit niet met kracht is gegaan. Dat blijkt ook niet uit de andere stukken die zich in het dossier bevinden. Aangever is door deze klap ten val gekomen, waarbij hij met zijn hoofd op de stoep terecht is gekomen en (mogelijk) daardoor hele vervelende en langdurige gevolgen van ontstaan letsel heeft ondervonden. Dat is uiteraard heel betreurenswaardig, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de klap die verdachte heeft gegeven ook met kracht is gegeven en evenmin dat de gegeven klap onder deze omstandigheden disproportioneel was.
Verder verklaart verdachte dat hij na de klap meteen weg is gegaan. Weliswaar hebben [getuige 1] [aangever] en [getuige 2] daar wat anders over verklaard (namelijk dat er ook nog zou zijn geschopt nadat aangever op de grond was gevallen), maar verdachte ontkent dat en ook de getuige [getuige 3] verklaart dat ze meteen nadat verdachte de klap heeft gegeven zijn weggegaan. Daarmee staan (ook) deze verklaringen van beide groepen personen tegenover elkaar. Bovendien is het schoppen van aangever niet aan verdachte ten laste gelegd.
De conclusie is dan ook dat het gekozen verdedigingsmiddel, namelijk het geven van één enkele klap op de wijze zoals hiervoor omschreven, in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding. Dat betekent dat het beroep op noodweer slaagt en verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de wederrechtelijkheid van die gedraging(ing) ontbreekt.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert (na aanpassing (ter terechtzitting)) een bedrag van € 44.334,72, bestaande uit € 14.334,72 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade.
De politierechter zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De politierechter:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Visser, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.