ECLI:NL:RBMNE:2022:895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
9334651 UC EXPL 21-5065
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebrekkige ondervloer in nieuwbouwappartement met vochtproblemen

In deze zaak vorderden [eiser sub 1] c.s. herstel van de ondervloer van hun huurappartement en huurprijsvermindering wegens gebreken. De huurders, die het appartement op 16 september 2019 ter beschikking kregen, stelden dat de PVC-vloer losliet door een gebrekkige ondervloer, die volgens hen vochtproblemen vertoonde. De verhuurder, [gedaagde sub 1], betwistte de gebrekkigheid en verwees naar rapporten van deskundigen die de oorzaak van de problemen in de ondervloer in twijfel trokken. De kantonrechter oordeelde dat de huurders onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de ondervloer gebrekkig was in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. De kantonrechter concludeerde dat de problemen met de ondervloer niet voor rekening van de verhuurder kwamen, aangezien het bouwvocht in een nieuw gestorte ondervloer geen gebrek is dat de verhuurder moet herstellen. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9334651 UC EXPL 21-5065 aw/1370
Vonnis van 2 maart 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen: [eiser sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud),
eisende partijen,
gemachtigde: mr. T.K.H. Spaaij,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2] B.V., vennoot van gedaagde sub 1,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 3] B.V., vennoot van gedaagde sub 1,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder samen ook te noemen: [gedaagde sub 1] (in vrouwelijk enkelvoud),
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. R.J.G.J. van Warmerdam.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
-de dagvaarding met 26 producties is op 6 juli 2021 bij [gedaagde sub 1] bezorgd;
- [gedaagde sub 1] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Zij heeft daarbij 4 producties gevoegd;
- [eiser sub 1] c.s. heeft een akte met producties 27 t/m 30 nagezonden;
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de zitting is aan partijen meegedeeld dat op 23 februari 2022 vonnis zal worden gewezen. Die datum is niet gehaald, de vonnisdatum is nader bepaald op 2 maart 2022.

2. De feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. huurt van [gedaagde sub 1] het appartement gelegen op het adres [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het appartement). Het appartement maakt deel uit van het tot appartementencomplex verbouwde, voormalige postkantoor, bestaande uit in totaal zes appartementen. [eiser sub 1] c.s. is de eerste bewoner van het appartement.
2.2.
Bij het sluiten van de huurovereenkomst was het de bedoeling van partijen dat de huur zou ingaan per 1 augustus 2019.. Door vertraging in de bouw is het appartement pas op 16 september 2019 aan [eiser sub 1] c.s. ter beschikking gesteld.
2.3.
Nadat het appartement op 16 september 2019 aan [eiser sub 1] c.s. ter beschikking was gesteld, heeft hij in het hele appartement een PVC-vloer aan laten brengen door [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ). Op 19 en 20 september 2019 is de ondervloer door [onderneming 1] voorbewerkt en geëgaliseerd en op 24 september 2019 is de PVC-vloer aangebracht.
2.4.
Na verloop van twee weken lieten de PVC-vloerdelen los van de ondervloer. [eiser sub 1] c.s. heeft daarvan melding gemaakt bij zowel [onderneming 1] als [gedaagde sub 1] . [onderneming 1] heeft daarna tot tweemaal toe geprobeerd de vloer te herstellen. Dat is niet gelukt, volgens [onderneming 1] omdat de cementdek ondervloer gebrekkig is en er sprake is van optrekkend vocht.
2.5.
Op 17 juni 2020 heeft [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] per e-mail nogmaals aangesproken op de (volgens hem) gebrekkige ondervloer en heeft hij haar gevraagd het gebrek te herstellen. In reactie daarop heeft [gedaagde sub 1] op 20 juni 2020 aan [eiser sub 1] c.s. geschreven – kort samengevat – dat van een gebrekkige ondervloer geen sprake is en dat hij zich moet wenden tot degene die de PVC-vloer heeft gelegd.
2.6.
Daarna heeft [eiser sub 1] c.s. een derde partij, V.O.F. [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ), gevraagd om de vloer te beoordelen. Deze heeft op 7 juni 2020 (bedoeld is: 7 juli 2020) verslag gedaan van haar bevindingen. Zij concludeert onder meer:
“Onze eind conclusie is dat de zand-cement vloer onder de anhydriet vloer onvoldoende droog was toen de anhydriet vloer gegoten werd tijdens de bouw. Vermoeden bestaat ook dat er onder de anhydriet dekvloer een plastic folie is geplaatst. Hierdoor zou het vocht niet anders kunnen dan omhoog met alle gevolgen van dien. Het is van belang om te weten wat de samenstelling is van de vloer onder de anhydriet vloer (…)”.
2.7.
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft (de gemachtigde van) [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] in gebreke gesteld ter zake van de vochtige ondervloer en verzocht het gebrek binnen twee weken te herstellen. In reactie daarop heeft (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] nogmaals gesteld dat geen sprake is van een gebrekkige ondervloer.
2.8.
In opdracht van [eiser sub 1] c.s. heeft expertisebureau [onderneming 3] de vloer onderzocht op 10 maart 2021. [gedaagde sub 1] is voor dat onderzoek niet uitgenodigd. Van haar bevindingen heeft [onderneming 3] een rapport opgemaakt gedateerd 7 april 2021. Zij concludeert (pagina 16 van het rapport):
“Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
a.
a) De bollingen / golvingen in de PVC-vloerafwerking worden veroorzaakt door het onthechten van de cementgebonden egalisatielaag van de calciumsulfaat gebonden dekvloer. Door onthechting in combinatie met de belasting wordt de egalisatielaag verbrijzeld en hoopt op onder de PVC-vloerafwerking.
b) De onthechting wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van vocht in de calciumsulfaat gebonden dekvloer.
c) De aanwezigheid van vocht in de calciumsulfaat gebonden dekvloer vormt de primaire oorzaak van het ontstaan van de problemen.
a.
a) Naar verwachting is er sprake van inwerking van vocht in de dekvloer. Dit mogelijk door een gebrekkige geveldetaillering.”
Over het herstel schrijft [onderneming 3] in haar rapport (pagina 16):
“Gezien de omvang van de schade is lokaal herstel van de vloer geen optie. Het volgende herstel wordt aanbevolen
- Het verhelpen van de inwerking van vocht. Mogelijk door het plaatsen van geveldetailleringen.
- Verwijderen van de vloerafwerking inclusief de egalisatielaag.
- De vloer geheel laten drogen totdat het vochtgehalte maximaal 0,5 % m/m bedraagt.
- Grondig schuren ondergrond en het verzegelen van de ondergrond.
- Verwijderen vet, vuil, stof en andere verontreinigingen.
- Primeren van de ondergrond conform verwerkingsvoorschrift leverancier.
- Aanbrengen nieuwe egalisatielaag.
- Het verlijmen van een nieuwe PVC-vloerafwerking.”
2.9.
[eiser sub 1] c.s. heeft het rapport van [onderneming 3] op 21 mei 2021 aan [gedaagde sub 1] toegestuurd en aanspraak gemaakt op herstel van de ondervloer, huurkorting van € 345,00 per maand, tot en met mei 2021 berekend op € 7.245,00, en schadevergoeding ter hoogte van € 8.952,82. [gedaagde sub 1] is niet tot herstel en/of betaling overgegaan.
2.1
[gedaagde sub 1] heeft opdracht gegeven aan [onderneming 4] om de oorzaak van de problemen in de woning van [eiser sub 1] c.s. te onderzoeken. Op 22 september 2021 heeft [onderneming 4] schriftelijk verslag uitgebracht van haar onderzoek. Dit rapport is door [gedaagde sub 1] als productie 3 in de procedure gebracht.

3.De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. en het verweer van [gedaagde sub 1]

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] zal verplichten om binnen drie weken na de datum van het vonnis, dan wel een door de kantonrechter te bepalen redelijke termijn, herstelwerkzaamheden uit te (doen) voeren, volgens de aanbevelingen van [onderneming 3] (zie onder 2.8.);
II. de huurprijs zal verminderen met 30% vanaf augustus 2019 tot het moment dat de gebreken zijn hersteld;
III. [gedaagde sub 1] hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen € 6.799,02 (kosten PVC-vloer), € 2.153,80 (expertisekosten) en de kosten voor verblijf elders ad € 46,19 per dag (€ 1.405,-- per maand) gedurende de duur van de werkzaamheden;
IV. [gedaagde sub 1] hoofdelijk zal veroordelen om over – naar de kantonrechter begrijpt – de onder III. gevorderde bedragen de wettelijke handelsrente te betalen;
V. [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat de ondervloer een gebrek heeft in de zin van artikel 7:204 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat [gedaagde sub 1] als verhuurder moet herstellen. Vanaf het moment dat [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] op de hoogte heeft gebracht van het gebrek, dat is in augustus 2019, tot aan het moment dat het gebrek is verholpen maakt [eiser sub 1] c.s. aanspraak op huurprijsvermindering wegens verminderd huurgenot, op grond van artikel 7:207 lid 1 BW. Daarnaast dient [gedaagde sub 1] aan hem de schade te vergoeden die het gevolg is van het gebrek aan de ondervloer, op grond van de artikelen 7:208 jo. 7:209 BW en 6:74 BW, namelijk de kosten van het opnieuw aanschaffen en laten leggen van een PVC-vloer , de kosten van het deskundigenonderzoek en de kosten van verblijf elders gedurende de periode dat de herstelwerkzaamheden plaatsvinden.
3.3.
[gedaagde sub 1] betwist dat de ondervloer gebrekkig is. Volgens haar blijkt dit nergens uit, ook niet uit de rapportage van [onderneming 3] . [gedaagde sub 1] stelt dat uit de verklaring van [onderneming 1] , de vloerenlegger, blijkt dat hij er (kennelijk op basis van de bouwbrochure) ten onrechte van uit is gegaan dat het gaat om een zandcementvloer (cementbasis), in plaats van een calciumsulfaat vloer (gipsbasis). Een vakkundig vloerenlegger mag niet zonder meer uitgaan van informatie uit een bouwbrochure, maar moet zelf kunnen vaststellen met welke ondervloer hij van doen heeft. Het onderscheid tussen een zandcementvloer en een calciumsulfaat vloer is van belang voor het toelaatbare vochtgehalte alsook voor de te gebruiken egalisatieproducten. Het ging bovendien om een nieuw gestorte ondervloer, waarbij de vloerenlegger extra oplettend had moeten zijn en eventuele maatregelen had moeten nemen om het risico van inwerking van vocht in de toplaag te voorkomen. Zij beroept zich op het rapport van haar deskundige [onderneming 4] , dat zij als productie 3 bij conclusie van antwoord heeft overgelegd. Kortom: de vloerenlegger heeft een fout gemaakt, [gedaagde sub 1] is daarvoor niet aansprakelijk. Zij vraagt de kantonrechter dan ook om de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af te wijzen en hem te veroordelen in de proceskosten, inclusief € 2.843,50 aan gemaakte kosten voor het deskundigenonderzoek door [onderneming 4] .

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen worden afgewezen, om de volgende redenen.
4.1.1.
De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zijn alle gebaseerd op de stelling dat de ondervloer gebrekkig is, in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Het ligt op de weg van [eiser sub 1] c.s. om die stelling, die door [gedaagde sub 1] gemotiveerd is weersproken, voldoende te onderbouwen. Dat heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gedaan, gelet op het volgende.
4.1.2.
Het is algemeen bekend dat een nieuw gestorte ondervloer bouwvocht bevat, dat moet verdampen voordat daarop vloerbedekking kan worden aangebracht. Dat geldt zeker als die vloerbedekking een dampdichte PVC-vloer is, die de ondervloer volledig afsluit. De kantonrechter constateert dat [eiser sub 1] c.s. de PVC-vloer heeft laten leggen op 24 september 2019, dat is slechts 8 dagen nadat het appartement was opgeleverd. Al eerder, op 19 en 20 september 2020, is de ondervloer door [onderneming 1] voorbewerkt. Daar komt nog bij dat de verwarming op dat moment nog niet in werking was en er dus niet gestookt kon worden. Bouwvocht in een nieuw gelegde ondervloer is geen gebrek aan het gehuurde dat voor rekening van de verhuurder komt, als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW.
4.1.3.
Volgens [eiser sub 1] c.s. gaat het niet om bouwvocht. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij in november 2020, toen delen van de PVC-vloer loslieten en bol gingen staan, drie of vier keer “het stookprotocol” heeft uitgevoerd terwijl de PVC-vloer verwijderd was, om zo het vocht uit de ondervloer kwijt te raken. De PVC-vloer heeft gedurende de hele maand november open gelegen, zo heeft hij verklaard. Na terugplaatsing van de PVC-vloer kwamen dezelfde problemen echter terug. Ook de andere huurders in het complex, die andere soorten vloerbedekking hebben aangebracht, hebben geklaagd over vocht in de ondervloer. Daaruit concludeert [eiser sub 1] c.s. dat het niet om bouwvocht gaat.
4.1.4.
Die conclusie van [eiser sub 1] c.s. acht de kantonrechter echter niet zonder meer gerechtvaardigd, mede omdat hij op vragen van de kantonrechter ter zitting ook heeft verklaard dat de PVC-vloer niet volledig, maar voor (ongeveer) de helft verwijderd is geweest, omdat de woning op dat moment al was gemeubileerd en werd bewoond. [gedaagde sub 1] heeft – op basis van de foto’s die zij van [eiser sub 1] c.s. heeft ontvangen – betwist dat de PVC-vloer voor de helft verwijderd is geweest. Volgens [gedaagde sub 1] blijkt uit de foto’s van [eiser sub 1] c.s. zelf dat het gaat om slechts enkele tegels. Verder betwist [gedaagde sub 1] dat de overige huurders dezelfde vochtproblemen hebben als [eiser sub 1] c.s. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] toegelicht dat zij weet van één huurder (huisnummer [cijferaanduiding 1/letteraanduiding 1] ) die een houten vloer wilde leggen en die dat vanwege het bouwvocht diverse malen heeft moeten uitstellen. Verder zijn haar geen klachten over de ondervloer bekend. De kantonrechter constateert dat vier andere huurders in het complex (waaronder eerder genoemde huurder van [cijferaanduiding 1/letteraanduiding 1] ), die op verzoek van [eiser sub 1] c.s. ten behoeve van deze procedure eensluidende, schriftelijke verklaringen hebben ondertekend, niet meer hebben verklaard dan dat zij vanaf het moment dat zij het appartement konden betrekken last hebben gehad van vocht in de ondervloer (productie 22 bij dagvaarding). Die verklaringen zeggen verder niets over de oorzaak van het vocht in de ondervloer.
4.1.5.
Het rapport van [onderneming 3] , waarop [eiser sub 1] c.s. zich beroept, vermeldt bovendien geen duidelijke (andere) oorzaak van het vocht in de ondervloer. [onderneming 3] verklaart slechts dat het vocht in de ondervloer
mogelijkhet gevolg is van een gebrekkige geveldetaillering. [onderneming 3] heeft alleen bij appartement [cijferaanduiding 1/letteraanduiding 2] vochtplekken in de vloer voor de gevelkozijnen vastgesteld en niet in het appartement van [eiser sub 1] c.s. (zie pagina 15 van het rapport). [eiser sub 1] c.s. heeft daarnaast niet gesteld en onderbouwd dat zijn appartement inderdaad last heeft van lekkage bij de kozijnen en dat de vloer juist op die plek onder de kozijnen, vochtig is. Dat dit de oorzaak van de vochtproblemen in de ondervloer zou zijn heeft [gedaagde sub 1] voldoende weerlegd, door haar stelling dat weinig aannemelijk is dat de hele oppervlakte van de ondervloer vochtig zou worden en blijven als gevolg van een lekkage bij de kozijnen, die ook nog eens alleen optreedt bij een combinatie van hevige regenval en harde wind (vgl. het rapport van [onderneming 4] , pagina 5).
4.1.6.
[onderneming 2] , de derde partij die de vloer op verzoek van [eiser sub 1] c.s. heeft onderzocht, heeft in zijn verslag nog de mogelijkheid geopperd dat er onder de ondervloer plastic folie is geplaatst, waardoor het vocht er alleen aan de bovenkant uit kan. [onderneming 2] benadrukt echter in zijn verslag dat het nodig is om de samenstelling van de ondervloer, waarvan hij niet op de hoogte is, nader te onderzoeken. Uit het rapport van [onderneming 2] kan daarom evenmin worden geconcludeerd dat de ondervloer gebrekkig is.
4.1.7.
Wat de doorslag geeft is dat [eiser sub 1] c.s. niet inhoudelijk is ingegaan op het rapport van [onderneming 4] , de deskundige die door [gedaagde sub 1] is ingeschakeld en wiens rapport is overgelegd bij conclusie van antwoord. [onderneming 4] verklaart dat [onderneming 1] , de vloerenlegger, over het hoofd heeft gezien dat het niet gaat om een
zandcementvloer(op cementbasis), maar om
calciumsulfaat vloer(op gipsbasis). Dat onderscheid is volgens [onderneming 4] van belang voor zowel het toelaatbare vochtgehalte bij het leggen van de PVC-vloer alsook voor de toegepaste egalisatieproducten: op cementbasis of op gipsbasis. Op beide punten heeft [onderneming 1] volgens [onderneming 4] fouten gemaakt: er is ten onrechte aangenomen dat de vloer voldoende droog was en er is gekozen voor het verkeerde egalisatieproduct.
[eiser sub 1] c.s. heeft daartegenover niet gesteld en onderbouwd dat [onderneming 1] wel degelijk van de juiste samenstelling van de ondervloer is uitgegaan en dat hij het juiste, bijbehorende egalisatieproduct heeft gebruikt. De kantonrechter constateert dat [onderneming 1] schriftelijk heeft verklaard dat hij is uitgegaan van een
cementdekvloerals ondervloer (productie 8 bij dagvaarding, pagina 1, zesde alinea). Het heeft er dus alle schijn van dat [onderneming 1] inderdaad is uitgegaan van een verkeerde samenstelling van de ondervloer bij het leggen van de PVC-vloer.
4.1.8.
Op grond van het vorenstaande concludeert de kantonrechter dat in rechte niet is komen vast te staan dat de ondervloer gebrekkig is in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen daarom worden afgewezen.
4.1.9.
[eiser sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde sub 1] moet betalen. Die kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden tot vandaag begroot op € 622,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 311,00).
4.1.10
De gevorderde kosten van het deskundigenonderzoek door [onderneming 4] zullen worden afgewezen. Dit zijn kosten voor het voeren van verweer, die in beginsel voor rekening van [gedaagde sub 1] moeten blijven. Die kosten kunnen slechts worden gevorderd indien zij zijn gemaakt als gevolg van gedragingen waarvoor de wederpartij aansprakelijkheid draagt, waaronder niet begrepen de enkele omstandigheid dat de wederpartij tevergeefs een vordering in rechte heeft ingesteld. Het enkele feit dat [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] (naar hij stelt per abuis) niet heeft uitgenodigd om bij het onderzoek van [onderneming 3] aanwezig te zijn, is in dit geval onvoldoende om te oordelen dat [eiser sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de kosten van het deskundigenonderzoek door [onderneming 4] (vgl. HR 18 februari 2005, nr. C03/185, NJ 2005, 216 en HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV3384).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.