In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), dat op 3 november 2021 was genomen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.H. van Heerde, had bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 11 juni 2021, waarin de specificatie van een vordering werd uiteengezet. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit was.
De rechtbank overwoog dat de brief van 11 juni 2021 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat deze niet gericht was op een rechtsgevolg. Eiser had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij bezwaar maakte tegen een besluit van 16 juni 2021, waarin werd meegedeeld dat er loonbeslag was gelegd. De rechtbank concludeerde dat de brief van 11 juni 2021 geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat het loonbeslag een privaatrechtelijke handeling betrof.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond was. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.