ECLI:NL:RBMNE:2022:912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/5051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen specificatie van loonbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), dat op 3 november 2021 was genomen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.H. van Heerde, had bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 11 juni 2021, waarin de specificatie van een vordering werd uiteengezet. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit was.

De rechtbank overwoog dat de brief van 11 juni 2021 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat deze niet gericht was op een rechtsgevolg. Eiser had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij bezwaar maakte tegen een besluit van 16 juni 2021, waarin werd meegedeeld dat er loonbeslag was gelegd. De rechtbank concludeerde dat de brief van 11 juni 2021 geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat het loonbeslag een privaatrechtelijke handeling betrof.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond was. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser (gemachtigde: mr. A.J.J.H. van Heerde),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),

verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 3 november 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit bezwaar gericht was tegen een brief van verweerder van 11 juni 2021. Die brief is volgens verweerder geen besluit, omdat het een brief is waarin de specificatie van de vordering is uiteengezet.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het bezwaar heeft aangemerkt als een bezwaar dat is gericht tegen de brief van verweerder van 11 juni 2021 met de specificatie van de vordering die verweerder meent te hebben op eiser. In het bezwaarschrift is uitdrukkelijk vermeld dat bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van verweerder van 16 juni 2021, waarin verweerder voor het eerst aan eiser bekend maakt dat beslag is gelegd op zijn loon ter voldoening van een bestreden vordering van verweerder. Eiser wilde duidelijk hebben om welke bedragen het loonbeslag ging en wenste een specificatie van de openstaande vordering.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In eisers bezwaarschrift van 17 september 2021 wordt verwezen naar specificaties van de openstaande vordering. Deze specificaties staan niet in de brief van verweerder van 16 juni 2021. Daarnaast wordt in het aanvullend bezwaarschrift uitdrukkelijk vermeld dat verweerders brief van 11 juni 2021 de grondslag vormt voor de
bezwaren. Eiser benoemd verder nergens de datum van het besluit waartegen hij bezwaar maakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder heeft mogen aannemen dat het bezwaar van eiser gericht was op de brief van verweerder van 11 juni 2021.
5. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Er is (voor zover hier van belang) sprake van een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3 van de Awb als er een verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of wanneer het bestaan van rechten, verplichtingen of bevoegdheden wordt vastgesteld. Uit artikel 8:1 van de Awb in samenhang met artikel 7:1 van de Awb volgt dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
6. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 11 juni 2021, waartegen het bezwaar van eiser zich richt, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. In deze brief is medegedeeld wat de specificaties zijn van de openstaande vordering. Dit is dus niet gericht op een rechtsgevolg. Van een publiekrechtelijke rechtshandeling is geen sprake.
7. Ter voorlichting aan eiser merkt de rechtbank nog op dat ook de brief van 16 juni 2021, waarin is meegedeeld dat het loonbeslag is gelegd ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. In deze brief is vermeld dat beslag zal worden gelegd op het loon van eiser. Dit is niet gericht op een rechtsvolg. Van een publiekrechtelijke rechtshandeling is geen sprake. Het loonbeslag dat door verweerder is gelegd is een privaatrechtelijke rechtshandeling, waartegen eiser desgewenst een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij de civiele rechter aanhangig kan maken.
8. Het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een besluit waar eiser bezwaar tegen kon maken is dus juist. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat eiser heeft geschreven aan de rechtbank is geen reden om hier anders over te denken. Het besluit van verweerder is juist en het beroep is kennelijk ongegrond (artikel 8:54 Awb).
9. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.