ECLI:NL:RBMNE:2022:946

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3021
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgtoeslag en toetsingsinkomen van niet in Nederland wonende aanvrager

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Duitsland, in 2017 een voorschot zorgtoeslag ontvangen van € 1.220,-, gebaseerd op een geschat gezamenlijk toetsingsinkomen van € 22.529,-. Echter, bij besluit van 31 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op zorgtoeslag voor eiser definitief vastgesteld op € 0,-, wat betekent dat eiser het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de Belastingdienst het toetsingsinkomen aangepast van € 45.105,- naar € 32.534,-, maar de hoogte van de zorgtoeslag bleef ongewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op de brief van de Belastingdienst waarin het gewijzigde toetsingsinkomen werd medegedeeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en later is het beroep inhoudelijk behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de zorgtoeslag correct heeft berekend op basis van de geldende wetgeving en dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag, omdat zijn toetsingsinkomen te hoog is. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de berekening van de Belastingdienst in twijfel trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 88,48. Tevens wordt het betaalde griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] (Duitsland), eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Galstian en N. Marinus).

Inleiding

Eiser heeft in 2017 een voorschot zorgtoeslag ontvangen van € 1.220,-. Dit voorschot is gebaseerd op een geschat gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser en zijn echtgenote van
€ 22.529,-.
Bij besluit van 31 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht op zorgtoeslag voor eiser voor 2017 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-. Eiser moet het betaalde voorschot terug betalen. De berekening van de definitieve vaststelling heeft verweerder gebaseerd op het toetsingsinkomen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) van € 45.105,-.
Eiser is het niet eens met het primaire besluit en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 april 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Hangende het beroep heeft eiser bij e-mailbericht van 18 oktober 2021 meegedeeld dat Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur van de Belastingdienst onderling afstemming hebben gevonden en naar behoren de zaak willen afhandelen en dat het beroep niet op een zitting voor de bestuursrechter hoeft worden voortgezet.
Hangende het beroep heeft verweerder bij brief van eveneens 18 oktober 2021 meegedeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst het toetsingsinkomen over 2017 van eiser en zijn echtgenote heeft aangepast. Het toetsingsinkomen is vastgesteld op € 32.534,-. Verweerder heeft reeds een nieuwe berekening gemaakt, gebaseerd op dit toetsingsinkomen. De hoogte van de zorgtoeslag wijzigt echter niet.
Het beroep is aan de orde gesteld op de reeds voor de briefwisseling vastgestelde zitting van 26 oktober 2021. Verweerder heeft zich toen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden R. Noortmann en mr. C.S.F.M.W. de Beurs. Eiser is daar niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brieven van partijen elkaar gekruist hebben en eiser niet in de gelegenheid is geweest te reageren op de brief van verweerder van 18 oktober 2021, die een aanvulling op het eerdere besluit inhoudt. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst.
Eiser heeft vervolgens inhoudelijk gereageerd bij brief van 3 november 2021. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 22 november 2021.
Het beroep is vervolgens behandeld op een zitting van 25 januari 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser en zijn partner wonen in Duitsland. Eiser heeft in 2006 een aanvraag voor zorgtoeslag ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen beschouwt deze aanvraag als mede ingediend voor de volgende jaren en baseert de voorschotten zorgtoeslag jaarlijks op een schatting van het toetsingsinkomen.
2. In het jaar 2017 is aan eiser een voorschot toegekend van € 1.220,-. Bij de definitieve berekening van de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2017 heeft verweerder vastgesteld dat het toetsingsinkomen – het gezamenlijke inkomen van eiser en zijn partner – te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. Om die reden heeft verweerder het recht op zorgtoeslag van eiser over het jaar 2017 vastgesteld op nihil en het voorschotbedrag teruggevorderd.
3. Naar aanleiding van eisers geuite bezwaren tegen de hoogte van het toetsingsinkomen heeft de inspecteur van de Belastingdienst dubbeltellingen van inkomens verwijderd en het toetsingsinkomen dienovereenkomstig gewijzigd naar € 32.534,- . Verweerder heeft in de brief van 18 oktober 2021 met dit gewijzigde toetsingsinkomen de zorgtoeslag opnieuw berekend en besloten dat de hoogte van de zorgtoeslag niet verandert.
4. De rechtbank stelt vast dat het gezamenlijke toetsingsinkomen door verweerder is gewijzigd en dat in die zin is tegemoetgekomen aan eisers grief, namelijk dat de dubbeltelling van het inkomen van eisers echtgenote ongedaan is gemaakt. Hij heeft van begin af aan aangevoerd dat het inkomen van zijn echtgenote ten onrechte dubbel is meegeteld. Reeds hierom is het beroep niet zonder reden ingesteld. Dat de dubbeltelling (in het systeem) is ontstaan omdat eiser zelf heeft doorgegeven dat het inkomen van zijn echtgenote een niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) was in plaats van in Nederland belastbaar inkomensgegeven maakt dat niet anders.
De rechtbank ziet hierin reden om verweerder op te dragen eisers proceskosten te vergoeden. Dit dient volgens de geldende regels te geschieden, dat wil zeggen conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Ook dient verweerder het griffierecht te vergoeden, omdat verweerder dat heeft toegezegd.
De rechtbank zal hierna onderzoeken of verweerder de hoogte van de zorgtoeslag na wijziging van het toetsingsinkomen terecht op € 0,- heeft vastgesteld en terecht heeft teruggevorderd.
Standpunt eiser
5. Volgens eiser heeft verweerder het recht op zorgtoeslag niet juist berekend. Eiser verwijst hiervoor naar de Toeslagenkaart 2017 op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. De Toeslagenkaart vermeldt als inkomensgrens voor het recht op zorgtoeslag 2017 voor een aanvrager met partner € 35.116,-. Eisers toetsingsinkomen is lager en daarom meent hij voor zorgtoeslag in aanmerking te komen.
Standpunt verweerder
6. Volgens verweerder is de zorgtoeslag op het juiste bedrag vastgesteld. Het recht op zorgtoeslag wordt berekend op grond van de artikelen 2 en 3 van de in 2017 geldende Wet op de zorgtoeslag (Wzt). Als de normpremie lager is dan de zorgpremie bestaat er een recht op zorgtoeslag. Verder voorziet de Toeslagenkaart een in Nederland wonende aanvrager van zorgtoeslag van algemene informatie. De informatie heeft geen betrekking op een niet in Nederland wonende toeslagaanvrager.
Verweerder heeft op grond van de Wzt de volgende berekening gemaakt:
Standaardpremie aanvrager vermenigvuldigd met de woonlandfactor
(€ 1.530,- x 0,8372) en
Standaardpremie partner vermenigvuldigd met de woonlandfactor
(€ 1.530,- x 0,8372) is
Gezamenlijke standaardpremie van € 2.561,84
De normpremie bedraagt een percentage (5.055%) van het drempelinkomen ( € 20.109,-) vermeerderd met een percentage (13,56%) van het toetsingsinkomen (€ 32.534,-) van de verzekerde in dat jaar voorzover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven gaat:
€ 20.109- x 5,055% + (€ 32.534 -/- € 20.109) x 13,46% is € 2.688,91.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen gerechtvaardigd vertrouwen en daarmee geen rechten kan ontlenen aan de Toeslagenkaart. Dit omdat de website van verweerder slechts algemene informatie bevat en het bestaan van een aanspraak op een toeslag altijd afhankelijk is van de individuele omstandigheden van een aanvrager. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), denkt daar ook zo over (zoals bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:721). De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in eisers geval anders over te denken. Ook voor eiser gelden de regels en de bijbehorende bedragen zoals die in de wet en uitvoerende regelingen zijn opgenomen. De berekening die eiser maakt op basis van de Toeslagenkaart volgt de rechtbank dan ook niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder een juiste berekening heeft gemaakt. De rekenmethode en de bedragen vloeien rechtstreeks voort uit artikel 2 Wzt zoals dat destijds luidde en zoals dat ook voor eiser gold. Omdat de normpremie van € 2.688,91 hoger is dan de standaardpremie van € 2.561,84, heeft verweerder terecht geconstateerd dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag.
Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de berekening van verweerder niet juist is of tot een andere conclusie zou moeten leiden.
9. Nu er een voorschot is uitbetaald terwijl eiser geen recht heeft op zorgtoeslag, dient eiser het ontvangen bedrag terug te betalen. De omstandigheden die eiser stelt zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van (gedeeltelijke) terugvordering zou moeten worden afgezien. Eiser is door verweerder (net als alle andere aanvragers) gevraagd om het geschatte inkomen over 2017 na te kijken en een andere schatting door te geven als hij dat nodig achtte. Indien eiser meende dat het inkomen te laag was geschat en hij wilde voorkomen dat hij zou moeten terugbetalen, had hij aan verweerder een ander, hoger (geschat) inkomen kunnen doorgeven.
10. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel over bovenstaande onderwerpen.
11. Uit zijn brieven blijkt dat eiser zich ernstig tekortgedaan voelt door verweerder. Eiser zegt dat hij ziek wordt van door verweerder verzonnen toetsingsinkomens, onzinnige schattingen, onjuist adresgebruik, onjuiste indexering, onjuist (al dan niet) toepassen van de buitenlandfactor, enzovoort. Gezien de grote hoeveelheid brieven en onderwerpen die eiser noemt, kan de rechtbank zich voorstellen dat dit frustraties oproept, zeker als die brieven volledig geautomatiseerd worden verstuurd. Een deel van de ergernis kan ook zonder meer worden toegeschreven aan het systeem van voorschotten van toeslagen die vervolgens later weer moeten worden terugbetaald en aan het gegeven dat verweerder af moet gaan op de gegevens uit de BRI. Aan dit systeem kan in een zaak als deze niets veranderd worden. Een ander deel vindt wellicht mede een grondslag in de opvattingen van eiser zelf, over hoe hij vindt dat bedragen worden verzonnen, hoe hij vindt dat de zorgtoeslag moet worden berekend en hoe hard hij daaraan vasthoudt. Hierin heeft hij het recht echter niet aan zijn zijde. De rechtbank ziet geen reden om in zijn geval van de geldende regels af te wijken. De rechtbank heeft gezien dat namens de inspecteur in de brief van 14 oktober 2021 eiser extra toelichting is gegeven over de totstandkoming van het toetsingsinkomen en dat het nodige in het werk wordt gesteld om een nieuwe dubbeltelling te voorkomen. Hopelijk draagt dit bij aan een minder moeizame samenwerking in de toekomst.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door hem in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op een bedrag van € 88,48 (reiskosten: € 0,28 cent per kilometer/316 kilometer ). De overige door eiser opgevoerde kosten zoals tijd en werk, materiaal, portokosten, reiskosten, ongemak in verband met de sinds 2006 gevoerde discussies, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
14. Voor zover eiser (overige) schade stelt en bedoeld heeft een verzoek om schadevergoeding te doen, overweegt de rechtbank dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door één van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, vermelde oorzaken.
Nog ervan afgezien dat eiser de daadwerkelijke schade niet met gegevens of bescheiden heeft onderbouwd, kan de gestelde schade niet worden vergoed omdat deze geen gevolg is van een onrechtmatig besluit van verweerder.
15. De rechtbank ziet aanleiding verweerder op te dragen het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 88,48;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.