Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
overwegende dat:
3.Het geschil
4.De beoordeling
746,00(2 punten x tarief € 373,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over een geldleningsovereenkomst. [eiser] had op 2 mei 2016 een overeenkomst van geldlening gesloten met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], waarbij hij hen een bedrag van € 14.000,00 ter beschikking stelde. De overeenkomst was bedoeld om hen te ondersteunen bij de oprichting van een vennootschap onder firma (vof) voor het runnen van een restaurant. Na verloop van tijd ontstond er een geschil over de opeisbaarheid van de lening en de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor de terugbetaling van de lening.
Tijdens de procedure voerden beide gedaagden verweer. [gedaagde sub 1] stelde dat hij niet meer over het geld beschikte omdat dit in de vof was geïnvesteerd, terwijl [gedaagde sub 2] betwistte dat de lening opeisbaar was en dat er sprake was van hoofdelijke aansprakelijkheid. De kantonrechter oordeelde dat de geldlening een schuld was van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk, maar dat er geen sprake was van een vof op het moment van de overeenkomst. De rechter concludeerde dat de vordering tot aflossing van de lening opeisbaar was geworden, maar dat de hoofdelijke veroordeling van de gedaagden niet kon worden toegewezen, omdat zij niet als vennoten waren opgetreden.
De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot betaling van de hoofdsom van € 14.000,00 toegewezen, met inachtneming van de contractuele rente, en de proceskosten vergoed door [gedaagde sub 1]. De proceskosten tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] werden gecompenseerd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.