ECLI:NL:RBMNE:2023:1022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/16/541957 / FA RK 22-1337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van draagkracht in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd waren. De vrouw verzocht om een verhoging van de partneralimentatie naar € 2.300,- bruto per maand, terwijl de man zich verzet tegen dit verzoek en een limitering van de alimentatie wilde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een beëindigingsvergoeding heeft ontvangen van € 144.881,76 en dat zijn inkomen is gestegen, wat aanleiding gaf om de alimentatie opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.127,- netto per maand, gecorrigeerd voor inflatie, en haar aanvullende behoefte op € 2.054,- netto per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij € 2.277,- bruto per maand kan betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man deze alimentatie moet betalen, omdat hij niet beter af is dan de vrouw na betaling van de alimentatie. De verzoeken van de man om limitering van de alimentatie zijn afgewezen, omdat hij onvoldoende omstandigheden heeft aangevoerd die een dergelijke limitering rechtvaardigen. De rechtbank heeft de alimentatie met terugwerkende kracht verhoogd en de man verplicht om de alimentatie vóór de eerste van de maand te betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen moeten ieder hun eigen proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/16/541957 / FA RK 22-1337
Partneralimentatie
Beschikking van 8 maart 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk,
t e g e n
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.H. Fridsma.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met producties 1 tot en met 14, binnengekomen op 11 juli 2022;
het verweerschrift van de man met producties 1 tot en met 5, met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek);
het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man, met productie 15;
een F9-formulier van de man van 5 januari 2023 met producties 6 tot en met 8;
en F9-formulier van de vrouw van 6 januari 2023 met producties 16 tot en met 19, en;
een F9-formulier van de man van 9 januari 2023 met productie 9.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 23 januari 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
Na het verzoek aan partijen om nadere financiële gegevens te overleggen heeft de rechtbank na de mondelinge behandeling de volgende stukken ontvangen:
een F9-formulier van de man van 16 februari 2023 met een (ongenummerde) bijlage, en;
een F9-formulier van de vrouw van 17 februari 2023 met een (ongenummerde) bijlage.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vrouw en de man zijn elkaar gehuwd op [1991] . Bij de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van [2020] is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op [2020] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 2.216,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen met ingang van [2020] .
2.3.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij de beschikking van 17 juni 2021 de partneralimentatie gewijzigd en beslist dat de man met ingang van [2020] een bedrag van € 1.644,- (bruto) per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.4.
Het recht op partneralimentatie eindigt van rechtswege op 23 november 2032.
2.5.
De man bereikt op [datum] 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd en de vrouw op [datum] 2024.
Wat ligt voor?
2.6.
De vrouw wil dat de partneralimentatie wordt gewijzigd in € 2.300,- bruto per maand, met ingang van 1 augustus 2021 of 11 juli 2022. De man heeft met zijn vorige werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij hij een beëindigingsvergoeding heeft ontvangen. Zijn inkomen en vermogen is gestegen, dus de vrouw acht de man in staat om een hogere onderhoudsbijdrage te voldoen.
2.7.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Mocht het verzoek van de vrouw worden toegewezen, dan dient volgens hem alleen rekening te worden gehouden met de transitievergoeding (wat onderdeel uitmaakt van de beëindigingsvergoeding). Daarbij komt dat de vrouw geen inspanningen heeft verricht om haar werkzaamheden uit te breiden. Het stilzitten van de vrouw is volgens de man een signaal dat de huwelijksgerelateerde behoefte inmiddels is verbleekt.
De man verzoekt op zijn beurt om een limitering van de onderhoudsverplichting. Hij wil dat de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud op [datum] 2024 eindigt. De man bereikt op dat moment zijn AOW-gerechtigde leeftijd en zijn AOW-uitkering is zijn enige inkomensbron. Bij het blijven voldoen van de partneralimentatie heeft de vrouw een hogere vrije ruimte dan de man en dit vindt hij niet redelijk.
2.8.
De vrouw is het hier niet mee eens en wil dat dit verzoek wordt afgewezen. De door de man ontvangen WW-uitkering vervalt weliswaar met het bereiken van zijn AOW-gerechtigde leeftijd, maar dit geldt niet voor de beëindigingsvergoeding. Van de man kan en mag worden verwacht dat hij tenminste tot aan zijn pensioendatum zijn inkomen met de beëindigingsvergoeding volledig aanvult. Daarnaast ontvangt hij ook nog pensioen vanuit zijn vorige werkgever. Verder stelt de vrouw dat limitering een definitieve beëindiging van de partneralimentatie inhoudt en hiervoor dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en bewezen door de man. Hier is niet aan voldaan volgens de vrouw.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 2.277,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 1 september 2021. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
rechtsmacht
3.2.
Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de vrouw de Belgische nationaliteit heeft. Nu zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek rechtsmacht toe.
reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Hier zijn de omstandigheden gewijzigd, want de man heeft op 27 augustus 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] , zijn voormalige werkgever. Uit hoofde van deze vaststellingsovereenkomst heeft de man een bruto beëindigingsvergoeding ontvangen van € 144.881,76. Naar het oordeel van de rechtbank levert het einde van zijn dienstverband en het ontvangst van deze vergoeding voldoende grond op om de partneralimentatie opnieuw te beoordelen.
ingangsdatum
3.4.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
Voor de ingangsdatum sluit de rechtbank aan bij het moment waarop de man de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met [bedrijf 1] . Wegens pragmatische redenen houdt de rechtbank de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vaststellingsovereenkomst is ondertekend aan, dus 1 september 2021. Het lag op de weg van de man om de vrouw te informeren over deze wijziging van omstandigheden. De rechtbank weegt mee dat de man wist, althans bekend verondersteld mocht zijn met het gegeven dat zijn feitelijke loon in 2021 fors hoger lag dan het loon waar het hof slechts een aantal maanden daarvoor zijn draagkracht op had berekend.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.6.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.7.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte uit de beschikking van de rechtbank van [2020] (€ 3.036,- netto per maand in 2020) leidend is. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat € 3.127,- netto per maand in 2021. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om van een andere behoefte uit te gaan. Door de man is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat die behoefte is verbleekt. De (kale) stelling van de man dat de vrouw meer inkomen kan verwerven, is daarvoor onvoldoende. Dat gegeven leidt immers niet tot een verbleking van haar behoefte maar hooguit tot een beperking van haar behoeftigheid.
behoeftigheid
3.8.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf haar huwelijksgerelateerde behoefte (€ 3.127,- netto per maand in 2021) te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.9.
Uit de jaaropgave 2022 van de WIA-uitkering blijkt dat de vrouw een belastbaar inkomen had van € 13.527,-. Omdat de ingangsdatum gelegen is in 2021 en een jaaropgave van dat jaar ontbreekt, berekent de rechtbank het jaarinkomen 2021 aan de hand van de jaaropgave 2022. De indexeringspercentage was 3% in 2021, dus een herleiding levert een belastbaar inkomen op van (13.527 / 1,03 =) € 13.133,-.
3.10.
De vrouw genereert naast haar WIA-uitkering nog geringe, extra inkomsten uit haar werkzaamheden bij [bedrijf 2] . Voor wat betreft deze werkzaamheden houdt de rechtbank rekening met een gemiddeld netto inkomen van € 148,- netto per maand. De door de man genoemde € 750,- bruto per maand acht de rechtbank niet redelijk. De man en de vrouw kenden een traditioneel huwelijk. De vrouw is inmiddels 65 jaar en heeft een afstand tot de arbeidsmarkt. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting toegelicht dat zij een zenuwbeknelling heeft in haar nek en hierdoor 85,15% is afgekeurd. Een operatie heeft onvoldoende verbetering gebracht. De rechtbank constateert dat de onderliggende stukken van de aard en de ernst van de arbeidsongeschiktheidspercentage ontbreken. Wel is vast komen te staan dat de vrouw al ten tijde van het huwelijk arbeidsongeschikt is geraakt en de arbeids(on)mogelijkheden van de vrouw ook tijdens het huwelijk al een discussiepunt vormden. De arbeidsongeschiktheid is geen onbekend gegeven voor de man. Dat de vrouw in staat is om structureel vijf dagen in de week te werken zoals de man stelt, vindt de rechtbank gelet op de uitleg van de vrouw ter zitting niet aannemelijk geworden. De rechtbank merkt ten overvloede op dat hetgeen de vrouw meer aan inkomen verdient deels ook in mindering wordt gebracht op haar WIA-uitkering. De behoeftigheid van de vrouw verandert dus in beginsel niet wezenlijk door een verhoging van het inkomen bij [bedrijf 2] .
3.11.
Met bovengenoemd inkomen houdt de vrouw netto € 1.073,- per maand over in 2021. [4]
3.12.
Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte, resteert een aanvullende behoefte van (3.127 -/- 1.073 =) € 2.054,- netto per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 3.920,- per maand. [5]
draagkracht man
3.13.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.14.
Vaststaat dat de man fluctuerende inkomsten heeft gehad sinds 1 september 2021. Gelet op de schommelingen in het inkomen maakt de rechtbank bij het berekenen van zijn draagkracht onderscheid in twee perioden:
periode 1
1 september 2021 tot 1 februari 2022
De man ontvangt een inkomen gelijk aan zijn voormalig inkomen uit 2019
periode 2
vanaf 1 februari 2022
De man ontvangt een WW-uitkering en zijn beëindigingsvergoeding
periode 1 (1 september 2021 tot 1 februari 2022)
3.15.
Bij het berekenen van de draagkracht van de man houdt de rechtbank, in overeenstemming met de rekenmethode uit de beschikking van [2020] , rekening met het belastbaar inkomen uit zijn jaaropgave 2021, te weten € 83.014,-. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is behandeld is namelijk gebleken dat de man tot 1 februari 2022 dit inkomen heeft ontvangen. De rechtbank berekent dat hij daarvan € 4.315,- netto per maand over heeft gehouden. [6]
3.16.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke noodzakelijke kosten de man moet betalen van dit netto besteedbaar inkomen. Al deze kosten bij elkaar opgeteld wordt het ‘draagkrachtloos inkomen’ genoemd. Bij de bepaling van dit draagkrachtloos inkomen is de rechtbank uitgegaan van de in de bijlage vermelde lasten. [7]
3.17.
Bij een draagkrachtberekening wordt enkel rekening gehouden met de kale huurprijs, dus de rechtbank houdt – anders dan de man – rekening met een huurlast van € 1.000,- per maand.
3.18.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan na aftrek van het totale draagkrachtloos inkomen van € 2.047,- per maand een bedrag van € 2.268,- netto per maand over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak 60% beschikbaar voor partneralimentatie, oftewel € 1.361,- netto per maand. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting, zodat hij meer ruimte heeft voor partneralimentatie. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 2.277,- bruto per maand.
3.19.
De rechtbank heeft berekend dat de man een bedrag van € 2.277,- bruto per maand kan betalen en dat de vrouw ook behoefte heeft aan dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen. Maar de man heeft ook aangevoerd dat het onredelijk zou zijn als door de betaling van dat bedrag hij minder overhoudt dan de vrouw. Anders gezegd, de vrouw mag niet beter af zijn dan de man na betaling van de partneralimentatie. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van de vrouw vergelijken met die van de man.
3.20.
Na vergelijking van de situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de man niet beter af is dan de vrouw als de man het bedrag van € 2.277,- aan partneralimentatie betaalt. [8] Bij het maken van die vergelijking is de rechtbank uitgegaan van de gegevens als vermeld in de bijlage. [9] Anders dan de man houdt de rechtbank bij de vaste lasten van de vrouw rekening met haar werkelijke woonlast. Door de man zijn onvoldoende omstandigheden gesteld die een afwijking van de werkelijke woonlast rechtvaardigen.
periode 2 (vanaf 1 februari 2022)
3.21.
Met ingang van 1 februari 2022 heeft de man een WW-uitkering ontvangen. Bij het berekenen van zijn draagkracht in deze periode gaat de rechtbank uit van de overgelegde jaaropgave 2022 van zijn WW-uitkering waarin een belastbaar inkomen van € 33.548,- is genoemd. Geëxtrapoleerd naar een jaar komt het belastbaar inkomen van de man neer op ((33.548 / 11 maanden) x 12 maanden =) € 36.598,-. De rechtbank berekent dat de man daarvan € 2.083,- netto per maand over heeft gehouden. [10]
3.22.
Op 27 augustus 2021 heeft de man een vaststellingsovereenkomst ondertekend met zijn voormalige werkgever. Uit deze overeenkomst heeft hij een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 144.882,- bruto respectievelijk € 67.994,- netto, zo blijkt uit zijn loonstrook van de maand februari 2022.
3.23.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat van de man kan worden gevergd dat hij zijn beëindigingsvergoeding aanwendt ter suppletie van zijn WW-uitkering tot aan het niveau van zijn laatstverdiende salaris. Bij het berekenen van zijn draagkracht gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van de man om de beëindigingsvergoeding op te splitsen in een transitievergoeding en een ‘schadevergoeding’ waarbij enkel de transitievergoeding wordt meegenomen in de berekening. De rechtbank volgt de vaste regel en houdt rekening met de gehele beëindigingsvergoeding. De achterliggende gedachte van een beëindigingsvergoeding is namelijk dat de alimentatieplichtige het bedrag uit deze vergoeding aan kan wenden ter aanvulling van het inkomen tot het niveau van het oude salaris zodat de financiële verplichtingen, waaronder de betaling van partneralimentatie, kunnen worden voldaan.
3.24.
In hoeverre en voor hoe lang de man zijn beëindigingsvergoeding kan aanwenden als suppletie op zijn inkomen hangt af van het verschil tussen zijn netto WW-uitkering en zijn voormalig netto inkomen.
Bij het vergelijken van de inkomenssituaties constateert de rechtbank een inkomensdaling van (4.315 -/- 2.083 =) € 2.232,- netto per maand.
Nu de netto beëindigingsvergoeding € 67.994,- bedroeg kan van de man worden verwacht dat hij gedurende dertig maanden zijn beëindigingsvergoeding ter suppletie van zijn inkomen aanwendt. Hij kan in ieder geval dus tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd voorzien in de aanvullende behoefte van de vrouw.
3.25.
Per 1 februari 2024 eindigt de WW-uitkering van de man. Op dat moment ontstaat er een spreekwoordelijk gat tussen de WW-uitkering van de man en het ontvangst van zijn AOW-uitkering per [datum] 2024. Ook dit ‘gat’ kan worden gevuld door zijn beëindigingsvergoeding. De man heeft namelijk tot 1 februari 2024 € 53.568,- opgesoupeerd van zijn vergoeding. Er resteert nog een bedrag van € 14.426,- waarmee de man gedurende drie maanden zijn inkomen op het niveau van zijn voormalig inkomen van € 4.315,- per maand kan behouden.
3.26.
De rechtbank constateert dus dat de man ook vanaf 1 februari 2022 een draagkracht beschikbaar heeft van € 2.277,- bruto per maand. Voor wat betreft de periode na de AOW-gerechtigde leeftijd van de man acht de rechtbank het niet aan de orde om in dit vroege stadium al de onderhoudsbijdrage te verlagen en gaat – bij gebrek aan nadere gegevens – ervanuit dat de man in staat is om de onderhoudsbijdrage te blijven voldoen. Mocht het inkomen van de man onvoldoende toereikend zijn, dan is het aan partijen om in onderling overleg de onderhoudsbijdrage te wijzigen.
geen limitering van de onderhoudsverplichting
3.27.
Op grond van artikel 1:157 lid 3 van het (oud) Burgerlijk Wetboek heeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren. Deze rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie definitief beëindigt na afloop van de gestelde termijn. Door de ingrijpende gevolgen van deze limitering worden er hoge eisen gesteld aan de omstandigheden die een limitering rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende omstandigheden naar voren gebracht die een limitering rechtvaardigen. De onzekere omstandigheid dat de vrouw eventueel meer vrije ruimte behoudt bij de betaling van de alimentatie is niet voldoende om de alimentatietermijn te limiteren.
indexering
3.28.
Omdat voormelde bijdrage ingaat met terugwerkende kracht verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van 1,9% en per 1 januari 2023 met de wettelijke indexering van 3,4%.
alimentatie vooruitbetalen
3.29.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.30.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.31.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juni 2021, en bepaalt dat deze partneralimentatie
  • vanaf 1 september 2021 € 2.277,- bruto maand,
  • vanaf 1 januari 2022 € 2.320,- bruto per maand en
  • vanaf 1 januari 2023 € 2.399,- bruto per maand bedraagt;
4.2.
bepaalt dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen, en;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023 in aanwezigheid de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering van de huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 2: het netto besteedbaar maandinkomen van de vrouw in 2021
Bijlage 3: brutering aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 4: het netto besteedbaar maandinkomen van de man in 2021
Bijlage 5: de draagkracht van de man
Bijlage 6: draagkrachtruimtevergelijking (‘jusvergelijking’)
Bijlage 7: financiële situatie van de vrouw
Bijlage 8: het netto besteedbaar maandinkomen van de man in 2022

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: indexering van de huwelijksgerelateerde behoefte
4.Bijlage 2: het netto besteedbaar maandinkomen van de vrouw in 2021.
5.Bijlage 3: brutering aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte.
6.Bijlage 4: het netto besteedbaar maandinkomen van de man in 2021.
7.Bijlage 5: draagkracht van de man
8.Bijlage 6: draagkrachtruimtevergelijking (‘jusvergelijking’)
9.Bijlage 7: financiële situatie van de vrouw.
10.Bijlage 8: het netto besteedbaar maandinkomen van de man in 2022.