ECLI:NL:RBMNE:2023:1033

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
10220902
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht bij contractuele medehuurders ex artikel 7:267 lid 7 BW

In deze zaak, die voor de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde], over het huurrecht van een sociale huurwoning. De partijen hebben van mei 2019 tot oktober 2022 een affectieve relatie gehad en huurden gezamenlijk een woning van De Alliantie. Na de breuk heeft [eiseres] de woning verlaten en woont sindsdien bij haar ouders. [gedaagde] heeft [eiseres] verzocht om afstand te doen van haar huurrechten, maar zij heeft dit geweigerd. In conventie vordert [eiseres] dat het huurrecht aan haar wordt toegewezen, terwijl [gedaagde] in reconventie vordert dat het huurrecht aan hem wordt toegewezen.

De Kantonrechter heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij [eiseres] aanvoert dat zij een groter belang heeft bij het voortzetten van de huur, terwijl [gedaagde] betoogt dat hij de woning niet kan verlaten vanwege een onveilige thuissituatie bij zijn ouders. De Kantonrechter heeft vastgesteld dat de belangen van beide partijen in evenwicht zijn, maar dat de omstandigheden van [gedaagde] zwaarder wegen. Hij heeft voldoende onderbouwd dat terugkeer naar zijn ouders problematisch is, terwijl de bezwaren van [eiseres] meer praktisch van aard zijn.

Uiteindelijk heeft de Kantonrechter geoordeeld dat het huurrecht aan [gedaagde] wordt toegewezen, en dat [eiseres] de woning binnen een maand na het vonnis moet verlaten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 8 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10220902 \ MC EXPL 22-6743
Vonnis van 8 maart 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. P. de Haan,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. O. Saaliti.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 25 november 2022;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de brief van 19 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van [eiseres] met aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de akte van [gedaagde] met een eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in de periode van mei 2019 tot oktober 2022 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Met ingang van 5 december 2019 huren partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] te [plaats] . De woning is een sociale huurwoning en wordt gehuurd van De Alliantie .
2.3.
In oktober 2022 is de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] verbroken. [eiseres] heeft daarop de woning verlaten en woont sindsdien bij haar ouders in [plaats] .
2.4.
Bij brief van 9 november 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] verzocht om afstand te doen van haar huurrechten. Bij brief van 11 november 2022 heeft [eiseres] hier afwijzend op gereageerd.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het huurrecht van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , aan [eiseres] wordt toegewezen en dat [gedaagde] de huur met ingang van één maand na het door de kantonrechter te wijzen vonnis niet langer zal voortzetten;
II. te bepalen dat [gedaagde] de woning binnen één maand na het door de kantonrechter te wijzen vonnis dient te verlaten en de sleutels van deze woning aan [eiseres] dient te verschaffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [eiseres] – samengevat – dat zij een groter belang heeft bij de voorzetting van de huur dan [gedaagde] . Zij heeft de woning noodgedwongen verlaten. Zij wijst erop dat de woning is verkregen op basis van haar inschrijving en dat [gedaagde] hierop heeft meegelift. Ook heeft zij de huur steeds betaald. Haar inkomen is passend bij de sociale huurwoning en het hogere inkomen van [gedaagde] niet. [gedaagde] heeft ook meer mogelijkheden in de vrije sector, terwijl [eiseres] zich opnieuw zal moeten inschrijven voor een sociale huurwoning en een nieuwe woning lang op zich zal laten wachten. Voor [gedaagde] is het goed mogelijk om terug te keren naar zijn ouders in [plaats] . Voor [eiseres] is dit niet het geval. De woning van haar ouders is daarvoor niet geschikt. Tot slot heeft [eiseres] een hond en ook dit maakt het lastiger een huurwoning te vinden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende. De woning is verkregen via een gezamenlijke inschrijving. Het inkomen van [eiseres] was niet toereikend om voor deze woning in aanmerking te komen. [eiseres] heeft de woning vrijwillig verlaten en [gedaagde] heeft nooit gezorgd voor een onveilig klimaat. [eiseres] heeft de huur nooit volledig betaald. De eerste anderhalf jaar heeft [gedaagde] deze volledig voldaan en daarna zijn de huurlasten gelijkelijk verdeeld. [gedaagde] maakt in de vrije sector weinig kans. Het aanbod is beperkt en er worden hoge inkomenseisen gesteld. [eiseres] woont al een paar maanden bij haar ouders en beschikt dus over alternatieve woonruimte. [gedaagde] kan niet terugkeren naar zijn ouders, omdat de verstandhouding met in het bijzonder zijn moeder erg slecht is.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het huurrecht van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , aan [gedaagde] wordt toegewezen en dat [eiseres] de huur met ingang van één maand na het door de kantonrechter te wijzen vonnis niet langer zal voortzetten;
II. te bepalen dat [eiseres] de woning binnen één maand na het door de kantonrechter te wijzen vonnis dient te verlaten en de sleutels van deze woning aan [gedaagde] dient te verschaffen, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag;
III. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
Voor de onderbouwing van deze vorderingen wordt verwezen naar hetgeen [gedaagde] bij zijn verweer in conventie heeft aangevoerd.
3.7.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling, met instemming van [eiseres] , een reconventionele vordering op papier gezet en ingesteld. Hierin vordert hij – kort gezegd – toewijzing van het huurrecht aan hem. De kantonrechter heeft dit toegestaan, gelet op de goede procesorde en het belang dat beide partijen bij het instellen van deze vordering hebben.
4.3.
Beide partijen vorderen dat het huurrecht aan haar of hem alleen wordt toegewezen en dat de wederpartij het gehuurde verlaat. Op grond van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een medehuurder de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten. De rechter wijst die vordering alleen toe als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Dit artikellid is ook van toepassing in de onderhavige situatie, waarin [eiseres] en [gedaagde] contractuele medehuurders zijn (Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964).
4.4.
Bij de vraag aan wie het huurrecht van de woning moet worden toegewezen, komt het aan op een afweging van de belangen van partijen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
4.5.
[eiseres] heeft in de dagvaarding aangevoerd dat de woning is verkregen op basis van haar inschrijving bij Woningnet en dat zij al geruime tijd stond ingeschreven. Uit de conclusie van antwoord van [gedaagde] en de bespreking op de mondelinge behandeling volgt echter een genuanceerder beeld. Op 10 juni 2019 heeft [eiseres] zich ingeschreven bij Woningnet. Twee maanden later, in augustus 2019, heeft [gedaagde] zich als medeaanvrager bij de inschrijving van [eiseres] bijgeschreven. Vervolgens is met deze gezamenlijke inschrijving in september 2019 gereageerd op de woning aan de [adres] . In december 2019 is de woning aan partijen toegewezen. Het voorgaande maakt dat niet geoordeeld kan worden dat de woning is verkregen op basis van enkel de inschrijving van [eiseres] . Zij heeft ter zitting ook erkend dat, zonder de bijschrijving van [gedaagde] , zij de woning niet hadden gekregen omdat enkel haar inkomen daarvoor ontoereikend was. Ook kan niet geoordeeld worden dat [eiseres] (aanzienlijk) langer dan [gedaagde] stond ingeschreven. De conclusie is dat niet gebleken is dat [eiseres] de woning in de relatie heeft ‘ingebracht’, zodat dit niet van betekenis is voor de vraag aan wie het huurrecht moet worden toebedeeld.
4.6.
Bij de afweging worden ook de gedragingen van partijen betrokken. [eiseres] heeft in de dagvaarding gesteld dat zij in verband met gerezen problemen in de relatie en de daarbij opkomende spanningen noodgedwongen de woning heeft verlaten en bij haar ouders is gaan wonen. In de e-mail van 11 november 2021 van (de gemachtigde van) [eiseres] aan (de gemachtigde van) [gedaagde] schrijft zij de woning om veiligheidsredenen te zijn ontvlucht. Dit alles wekt de indruk dat [gedaagde] zich laakbaar tegenover [eiseres] zou hebben gedragen. [gedaagde] heeft zich hier stellig tegen verweerd, benadrukt dat hij nooit een onveilig leefklimaat heeft veroorzaakt en stelt dat [eiseres] geheel uit eigen beweging uit de woning is vertrokken. Ter zitting heeft de kantonrechter [eiseres] gevraagd om dit nader toe te lichten. Uit haar reactie maakt de kantonrechter op dat zij zich soms niet veilig voelde als er drank in het spel was. Ook is [gedaagde] volgens [eiseres] op de avond dat zij de relatie verbrak boos geworden, heeft hij tegen haar geroepen de woning te verlaten, heeft hij een aantal keren op een muur geslagen en voelde zij zich er niet prettig bij om in de woning te blijven. Hoewel dit goed te begrijpen valt, is de kantonrechter niet gebleken dat [gedaagde] zich tijdens de relatie tegenover [eiseres] schuldig heeft gemaakt aan agressief en/of ontoelaatbaar gedrag, noch dat het einde van de relatie (en daarmee de noodzaak voor één van beide partijen om te vertrekken) is te wijten aan bepaald (ontoelaatbaar) gedrag van [gedaagde] . [eiseres] roept dat beeld wel op, maar heeft dit op geen enkele manier concreet gemaakt en onderbouwd. Uit de tussen partijen gevoerde WhatsApp-gesprekken blijkt bovendien dat [eiseres] na haar vertrek nog spullen uit de woning heeft gehaald, waarbij het volgens haar niet erg was dat [gedaagde] nog in de woning aanwezig was. Dit valt niet goed te rijmen met de stelling van [eiseres] dat zij zich niet veilig voelde in de woning. De slotsom is dat er geen gedragingen van [gedaagde] zijn gebleken die in zijn nadeel werken bij de te maken afweging.
4.7.
In de dagvaarding heeft [eiseres] verder het standpunt ingenomen dat zij sinds het verkrijgen van de woning steeds de huur heeft betaald. Ook dit blijkt niet (volledig) te kloppen. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat [eiseres] bij aanvang van de huur nog student was en een bijbaan had, zodat zij niet de helft van de huur kon opbrengen. Bovendien is haar inkomen tijdens de coronapandemie weggevallen. [gedaagde] heeft dus een aanzienlijke periode meer huur betaald dan [eiseres] . Momenteel luidt de afspraak dat partijen beiden 50% van de huur betalen. De kantonrechter ziet in het voorgaande in ieder geval geen omstandigheid die in het voordeel van [eiseres] spreekt.
4.8.
De volgende mee te wegen omstandigheid is in hoeverre het voor beide partijen mogelijk is om een vervangende huurwoning te vinden. Het is de kantonrechter duidelijk geworden dat dit voor beide partijen moeilijk is. [eiseres] komt met haar inkomen in aanmerking voor sociale huurwoningen. In de dagvaarding wekt zij de indruk zich bij een afwijzing van haar vordering opnieuw te moeten inschrijven bij Woningnet. Opnieuw blijkt dit niet te kloppen. Uit door [gedaagde] overgelegde correspondentie met Woningnet en het verhandelde tijdens de zitting volgt dat [eiseres] zich, na het verkrijgen van de huidige woning, in 2020 opnieuw heeft ingeschreven bij Woningnet. Echter, ook deze inschrijfduur is niet lang genoeg om op korte termijn in aanmerking te komen voor een huurwoning. [eiseres] moet het dan ook hebben van woningen die door een loting worden toegewezen of van kamerverhuur. Het inkomen van [gedaagde] ligt weliswaar hoger dan [eiseres] , maar hierdoor komt hij niet (meer) in aanmerking voor sociale huurwoningen. Met een bruto-inkomen van circa € 3.200,00 per maand verdient hij bovendien veelal niet voldoende om aan de strenge inkomenseisen te voldoen die verhuurders in de vrije sector stellen. Dit alles maakt dat niet de conclusie getrokken kan worden dat het voor één van beide partijen moeilijker is een nieuwe huurwoning te vinden. [eiseres] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] te veel verdient om in de huidige sociale huurwoning te blijven wonen. Dat [gedaagde] inmiddels een inkomen heeft dat boven de grens ligt om in aanmerking te komen voor sociale huurwoningen, betekent echter niet dat hij daardoor zijn bestaande aanspraken als huurder verliest.
4.9.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat zij een hond heeft. Dit zou het voor haar moeilijker maken een alternatieve woning te vinden, omdat veel verhuurders het houden van huisdieren verbieden. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat de hond ten tijde van hun samenwonen het grootste gedeelte van de tijd bij de ouders van [eiseres] verbleef. Niet valt in te zien waarom dit bij een eventuele nieuwe woning niet ook zo zou kunnen blijven. Bovendien geldt dat niet alle verhuurders een verbod tot het houden van huisdieren in de huurovereenkomst opnemen. Bij de huidige woning van partijen is dit ook niet het geval.
4.10.
Als tussenconclusie geldt dat niet gezegd kan worden dat de balans in het voordeel van één van partijen uitslaat. De belangen van [eiseres] en [gedaagde] om in de woning te blijven wonen zijn vooralsnog met elkaar in evenwicht. Bij een vertrek uit de woning hebben beide partijen op korte termijn één (min of meer) reëel alternatief, namelijk het terugkeren naar het huis van hun ouders. Voor beide partijen geldt dat deze optie op een aantal bezwaren stuit. De kantonrechter zal deze bezwaren voor beide partijen bespreken.
4.11.
[eiseres] verblijft momenteel bij haar ouders. De woning is daar volgens haar echter niet geschikt voor. Haar oude slaapkamer op de bovenverdieping wordt momenteel verbouwd tot een thuiswerkplek voor haar vader, die daar vanwege de reisafstand naar zijn werk veel behoefte aan heeft. Dit betekent dat [eiseres] momenteel noodgedwongen bij haar moeder in bed slaapt, terwijl haar vader op de bank slaapt. Ook is er weinig privacy, omdat de badkamer en suite is bij de slaapkamer van haar ouders, aldus [eiseres] .
4.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de verstandhouding tussen hem en zijn moeder al jaren slecht is. Hij heeft daarover meerdere gesprekken gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts. Opnieuw samenwonen met zijn ouders is daardoor onmogelijk.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat het opnieuw samenwonen met zijn ouders, in het bijzonder zijn moeder, zeer problematisch is. Uit de door hem overgelegde aantekeningen van de praktijkondersteuner van zijn huisarts over de periode oktober 2019 tot en met februari 2020 volgt dat [gedaagde] in een onstabiele thuissituatie zat. Zijn moeder kampt met een ziekte en vertoont negatief en manipulatief gedrag, terwijl zijn vader een zeer passieve rol inneemt, aldus [gedaagde] . Uit de aantekeningen volgt verder dat op het moment dat [gedaagde] de huurwoning in december 2019 verlaat hij een omslag bij zijn moeder bemerkt. Door de verhuizing vindt hij zelf meer rust en maakt hij op de praktijkondersteuner een positieve, opgewekte indruk.
4.14.
Het belang van [gedaagde] om in de huurwoning te blijven wonen en niet terug te keren in de onstabiele thuissituatie bij zijn ouders, weegt naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder dan het belang van [eiseres] . [eiseres] verblijft als sinds oktober 2022 bij haar ouders. Weliswaar stuit ook dit op bezwaren, maar deze zijn veeleer praktisch (en niet relationeel) van aard en daardoor minder zwaarwegend. De praktische bezwaren zijn naar het oordeel van de kantonrechter bovendien te overzien. Niet valt in te zien waarom [eiseres] niet alsnog (tijdelijk) in haar oude slaapkamer kan trekken. Dat haar vader in dat geval (tijdelijk) geen afzonderlijke thuiswerkplek heeft en wellicht fulltime op kantoor moet blijven werken, is vervelend maar niet onoverkomelijk. Ten aanzien van de en suite badkamer in de woning van de ouders van [eiseres] overweegt de kantonrechter dat ter zitting door [gedaagde] onweersproken is aangevoerd dat deze situatie al bestond toen [eiseres] nog thuis woonde, zodat niet valt in te zien waarom dit nu een probleem oplevert. De woning beschikt overigens wel over een apart toilet, zodat [eiseres] daarvoor niet de slaapkamer van haar ouders hoeft binnen te gaan.
4.15.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter het huurrecht aan [gedaagde] zal toewijzen. Zijn daarop gerichte vorderingen worden toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. De kantonrechter ziet daar geen aanleiding voor. Bovendien heeft [eiseres] de woning feitelijk al verlaten.
4.16.
Omdat deze zaak speelt tussen ex-partners, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna onder de beslissing vermelde manier.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in reconventie:
5.3.
wijst het huurrecht van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , aan [gedaagde] toe en bepaalt dat dat [eiseres] de huur met ingang van één maand na de datum van dit vonnis niet langer voortzet;
5.4.
bepaalt dat [eiseres] de woning binnen één maand na de datum van dit vonnis moet verlaten en de sleutels van de woning aan [gedaagde] moet verschaffen;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
45353