ECLI:NL:RBMNE:2023:1118

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
10059983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij tekortkoming in aannemingsovereenkomst voor woningverbouwing

In deze zaak vordert eiser, een particulier, schadevergoeding van gedaagde, een aannemer, wegens tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van haar woning. De overeenkomst werd eind juli 2021 gesloten, waarbij gedaagde zich verbond om werkzaamheden uit te voeren, waaronder het vervangen van de keuken en badkamer, stucen en schilderen van de woning. Eiser heeft een aanbetaling gedaan en gedaagde is op 3 augustus 2021 met de werkzaamheden begonnen. Echter, de werkzaamheden zijn niet tijdig en niet volledig uitgevoerd, wat heeft geleid tot uitstel van de verhuizing van eiser en extra kosten voor het inschakelen van een andere aannemer om de werkzaamheden af te ronden.

Eiser heeft gedaagde in gebreke gesteld en de overeenkomst ontbonden, waarna zij schadevergoeding heeft gevorderd. Gedaagde erkent dat er problemen zijn geweest, maar betwist de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, met inachtneming van de door eiser gemaakte kosten voor herstelwerkzaamheden en andere schadeposten. De totale schadevergoeding wordt vastgesteld op € 12.580,05, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10059983 UC EXPL 22-5562 SV/40160
Vonnis van 8 maart 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 36 producties
- het proces-verbaal van de zitting waar [gedaagde] is verschenen en mondeling heeft geantwoord
- de brief van 1 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 7 februari 2023. [eiser] en [gedaagde] waren beiden aanwezig. Aan het einde van de zitting is bepaald dat de uitspraak op
8 maart 2023 wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben eind juli 2021 een overeenkomst gesloten voor de verbouwing van de woning van [eiser] die zij kort daarvoor had gekocht. De overeengekomen werkzaamheden zijn beschreven in een offerte van [gedaagde] van 26 juli 2021 en bestaan uit het vervangen van de keuken en badkamer, het stucen en schilderen van de gehele woning en het aanbrengen van andere aanpassingen. [gedaagde] heeft ingeschat dat hij hiervoor twee maanden nodig zou hebben. Aanvankelijk is op basis van de offerte een prijs overeengekomen van € 47.231,24, die daarna is verlaagd naar € 42.776,24 inclusief btw. Volgens de betalingsvoorwaarden in de offerte wordt 50% betaald vóór aanvang van de werkzaamheden, 40% na de goedgekeurde 1e helft van de werkzaamheden en 10% na de eindoplevering. [eiser] heeft op 29 juli 2021 € 21.876,66 aanbetaald. [gedaagde] is daarna, op 3 augustus 2021, gestart met de werkzaamheden.
2.2.
[eiser] heeft op 18 augustus 2021 € 8.618,26 en op 20 augustus 2021 € 8.003,70 aan [gedaagde] betaald. Op 30 december 2021 heeft [eiser] [gedaagde] € 900,- betaald als voorschot op de uitbetaling van de laatste 10% van de overeengekomen prijs. In totaal heeft [eiser] (90% + € 900,- voorschot =) € 39.398,62 van de aanneemsom betaald.
2.3.
[eiser] heeft met [gedaagde] tijdens de verbouwing verschillende keren werkafspraken bijgesteld om de werkzaamheden volgens die bijgestelde afspraken uit te voeren. Omdat de aanvankelijke planning van twee maanden niet werd gehaald, heeft [eiser] haar al geplande verhuizing naar de woning moeten uitstellen en haar inboedel tijdelijk elders moeten opslaan. Nadat op 24 januari 2022 de werkzaamheden nog niet volledig en volgens afspraak waren afgerond, heeft [eiser] [gedaagde] per brief in gebreke gesteld en een laatste termijn van drie dagen - tot en met 26 januari 2022 - gegeven om de werkzaamheden af te ronden. [eiser] heeft daarbij een opsomming gegeven van de werkzaamheden die nog niet zijn uitgevoerd, waaronder het herstellen van de vloer in de woonkamer, het stucen en schilderen van de woning en het herstellen van de verkeerde montage van de douchewand.
2.4.
Omdat [gedaagde] de werkzaamheden binnen deze termijn niet had afgerond en hersteld, heeft [eiser] [gedaagde] per e-mail van 27 januari 2022 meegedeeld dat hij in gebreke is en dat de overeenkomst wordt ontbonden. [eiser] heeft [gedaagde] daarbij aansprakelijk gesteld voor alle eventuele schade, de meerkosten om de werkzaamheden af te ronden, inclusief de materialen die [gedaagde] niet op tijd heeft geleverd, en voor de herstelwerkzaamheden.
2.5.
[eiser] heeft een andere aannemer, [bedrijf] ( [bedrijf] ), ingeschakeld om de werkzaamheden af te ronden. [bedrijf] heeft de kosten daarvan eerst begroot op € 9.900,- exclusief btw, op basis van 200 uur werk en materiaalkosten. [eiser] heeft daarvoor van [bedrijf] een factuur van 30 januari 2022 ontvangen voor een aanbetaling van 60% op de aanneemsom,
€ 6.525,00 inclusief btw.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 12 februari 2022 verzocht binnen veertien dagen de schade te vergoeden, die is begroot op € 7.835,88, waarbij niet alle kosten zijn meegerekend. [gedaagde] heeft geweigerd dit bedrag te betalen omdat hij het te hoog vindt. Daarna heeft [eiser] [gedaagde] op 19 februari 2022 verzocht € 6.935,88 te betalen als schadevergoeding. [gedaagde] heeft ook dit bedrag niet binnen de gestelde termijn betaald.
2.7.
Tijdens de werkzaamheden door [bedrijf] bleken er meerkosten te zijn voor herstel- en reparatiewerkzaamheden die nog niet waren opgemerkt, wat volgens [bedrijf] heeft geleid tot 90 uur meer werk en extra materiaalkosten. [eiser] heeft van [bedrijf] hiervoor een tweede factuur van 1 maart 2022 ontvangen, voor € 8.644,17 inclusief btw, voor de resterende 40% van de aanneemsom, voor het meerwerk en voor de extra materiaalkosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 16.857,67, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij heeft daarom de overeenkomst ontbonden en vordert schadevergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt om de overeengekomen werkzaamheden te herstellen en af te ronden. Daarnaast vordert [eiser] wettelijke rente en een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten omdat [gedaagde] in verzuim is met het correct afmaken van de werkzaamheden en omdat zij [gedaagde] herhaaldelijk heeft gevraagd dit op te lossen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] erkent dat tijdens de werkzaamheden een aantal zaken niet goed is gegaan, maar hij betwist de hoogte van de gestelde kosten voor de herstelwerkzaamheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft erkend dat de uitvoering van de overeenkomst op verschillende punten niet goed is gegaan, en dat de werkzaamheden veel langer hebben geduurd dan vooraf was ingeschat. Daarmee staat vast dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser] . Vanwege deze tekortkoming van [gedaagde] heeft [eiser] de overeenkomst op 27 januari 2022 ontbonden [gedaagde] moet de schade die door deze tekortkoming is ontstaan, aan [eiser] vergoeden.
4.2.
[eiser] heeft de gevorderde € 16.857,67 als volgt begroot:
  • € 15.169,17 voor de afrondings- en herstelwerkzaamheden door [bedrijf] ;
  • € 338,50 voor opslagkosten en annulering van de verhuizing;
  • € 900,- aan voorschot op de laatste 10%-betaling van de totaalprijs;
  • € 450,- voor de originele keuken die [gedaagde] voor [eiser] heeft verkocht.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] geen nakoming van de door de ontbinding ontstane verbintenis tot ongedaanmaking vraagt en daarmee ook geen rekening houdt in de berekening van haar schade. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser] niet volledig, maar slechts gedeeltelijk heeft ontbonden, alleen voor zover nog niet was nagekomen.
schadevergoeding
4.4.
[gedaagde] betwist de hoogte van de kosten die [eiser] heeft gemaakt voor het herstel van de verrichte werkzaamheden en voor het afronden van de werkzaamheden. [gedaagde] onderbouwt dit echter niet. [gedaagde] stelt dat de beschrijving van de werkzaamheden in de offertes van [bedrijf] niet juist kunnen zijn, maar hij heeft daarbij niet concreet toegelicht waarom het door [bedrijf] geschatte aantal manuren en de begrootte materiaalkosten te hoog zijn. [gedaagde] heeft de door [eiser] begrootte herstel- en reparatiekosten, op € 15.169,17, dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 338,50 voor het opslaan van de inboedel en het annuleren van de verhuizing, wordt niet betwist. De totale gevorderde schadevergoeding van [eiser] bedraagt daardoor (€ 15.169,17 + € 338,50 =)
€ 15.507,67. Met dit schadebedrag moet de 10% deelbetaling, € 4.277,62, die [eiser] nog niet volledig heeft betaald, verrekend worden. Dit leidt tot een toewijsbare schadevergoeding van (€ 15.507,67 - € 4.277,62 =) € 11.230,05.
voorschot en opbrengst keuken
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] de € 900,- als voorschot op de laatste deelbetaling van 10% van de aanneemsom, onverschuldigd heeft betaald, omdat de overeenkomst vóór de eindoplevering is ontbonden. Dit deel van de gevorderde hoofdsom, waarvan [gedaagde] niet betwist dat hij dit heeft ontvangen, zal daarom worden toegewezen. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat er een afspraak is gemaakt om de opbrengst van de verkoop van de originele keuken te verrekenen met de totale aanneemsom en dat deze opbrengst € 450,- bedraagt. Dit bedrag, dat nog niet is verrekend met de betaalde aanneemsom, is daarom toewijsbaar. In totaal is het betaalde voorschot en de opbrengst van de keuken toewijsbaar voor een bedrag van (€ 900,- + € 450,- =) € 1.350,-.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de door [eiser] gevorderde hoofdsom toewijsbaar tot een bedrag van (€ 11.230,05 + € 1.350,- =) € 12.580,05. De hierover gevorderde rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. [eiser] heeft namelijk pas in de dagvaarding de (hogere) hoofdsom vermeld, zodat [gedaagde] pas na die datum in verzuim is geraakt met de betaling van dit bedrag. Over het op 19 februari 2022 gevorderde bedrag van € 6.935,88 is de wettelijke rente toewijsbaar met ingang van 27 februari 2022 (na het verstrijken van de termijn van veertien dagen na de brief van 12 februari 2022) tot de datum van dagvaarding, 11 augustus 2022.
buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Vóór de dagvaarding heeft [eiser] [gedaagde] laatstelijk aangemaand om € 6.935,88 te betalen. [gedaagde] was tot de aanvang van deze procedure dus alleen in verzuim met betaling van dit bedrag. Volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is het daarbij behorende tarief € 873,37. Voor zover [eiser] een hogere vergoeding heeft gevorderd, is niet voldaan aan het vereiste dat [gedaagde] al voor de dagvaarding in verzuim was met de betaling van een hogere hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom een vergoeding toe van € 873,37. Hierover zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, zoals gevorderd.
proceskosten4.8. [gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 135,88
- griffierecht €
693,00
Totaal € 828,88
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een hoofdsom van € 12.580,05, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 11 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.935,88 met ingang 27 februari 2022 tot 11 augustus 2022;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 873,73 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 11 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 828,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, en deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2023.