ECLI:NL:RBMNE:2023:1131

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
UTR - 23 _ 856
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van een pand na geweldsincidenten en de bevoegdheid van de burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een onderneming exploiteert in Utrecht. De burgemeester van Utrecht had op 22 februari 2023 het pand van verzoekster gesloten voor de duur van 30 dagen, naar aanleiding van ernstige geweldsincidenten, waaronder beschietingen van het pand en de vondst van een explosief voor de deur van een andere vestiging van verzoekster. Verzoekster was het niet eens met deze sluiting en heeft bezwaar gemaakt, alsook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om het pand tijdelijk te sluiten op grond van artikel 174 van de Gemeentewet, dat de burgemeester de mogelijkheid biedt om in te grijpen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een bedreigende situatie was, gezien de beschietingen en de explosieve vondst. De belangenafweging tussen de persoonlijke en financiële gevolgen voor verzoekster en de noodzaak van de burgemeester om de veiligheid te waarborgen, leidde tot de conclusie dat de sluiting gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar van verzoekster op dat moment geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/856
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] ,uit [woonplaats] , handelende onder de naam ‘ [bedrijfsnaam] ’, verzoekster
(gemachtigde: mr. T. Meevis),
en

De burgemeester van de gemeente Utrecht, de burgemeester

(gemachtigden: mr. J.J. Broeze en J. Baaijens).

Inleiding

Verzoekster exploiteert een [onderneming] in het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] (het pand). Op 22 februari 2023 heeft de burgemeester naar aanleiding van informatie van de politie het pand met onmiddellijke ingang gesloten voor de duur van 30 dagen (tot en met 23 maart 2023). De burgemeester is uit de bestuurlijke rapportages van de politie van 20 februari 2023 gebleken dat er in de nacht van 9 februari op 10 februari 2023 tweemaal met een pistool op het pand is geschoten. In het raam zijn twee kogelgaten waargenomen en verder zijn bij het pand twee hulzen en nog twee patronen aangetroffen. Verder is de burgemeester uit de bestuurlijke rapportage gebleken dat op 17 februari 2023 voor de deur van de vestiging van verzoekster in [vestigingsplaats 2] een explosief is aangetroffen. Verzoekster is het niet eens met de sluiting en heeft bezwaar gemaakt. Ook heeft zij een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft op 28 februari 2023 de stukken overgelegd die betrekking hebben op deze zaak en daarbij voor wat betreft de bestuurlijke rapportages aan de rechtbank gevraagd om beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft op 3 maart 2023 een beslissing genomen op dit verzoek, inhoudende dat het verzoek om beperkte kennisneming voor één van de bestuurlijke rapportages gedeeltelijk is afgewezen. Vervolgens heeft de burgemeester op 3 maart 2023, na kennisneming van de beslissing van de rechtbank, de lakking in die bestuurlijke rapportage herzien en de rapportage opnieuw toegestuurd. Op 6 maart 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster toestemming gegeven aan de voorzieningenrechter om de weggelakte passages in de bestuurlijke rapportages, waarvan de rechtbank heeft beslist dat geheimhouding gerechtvaardigd is, in te zien.
De burgemeester heeft op 6 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter beoordeelt dan ook of het door verzoekster gemaakte bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Vervolgens zal de voorzieningenrechter nog een belangenafweging maken. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3. De voorzieningenrechter is in de eerste plaats van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet het pand tijdelijk te sluiten. Op grond van dat artikel is de burgemeester bevoegd om bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. Het gaat dan om het geven van bevelen om direct in te grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. Zo’n bevel kan een bevel tot (tijdelijke) sluiting van een pand inhouden. De burgemeester heeft bij de beoordeling of er zich een de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie voordoet, beoordelingsvrijheid. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de uitoefening van die vrijheid terughoudend toetst. Het gaat erom of de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zo’n situatie zich voordeed, zodat een onverwijlde sluiting van het pand nodig was. [1] De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester zich inderdaad in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen, gelet op de bestuurlijke rapportages, die de burgemeester aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd, waaruit naar voren komt dat het pand tweemaal is beschoten met een vuurwapen. Dit staat verder ook niet ter discussie tussen partijen.
4. Tussen partijen staat wel ter discussie of de burgemeester gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid om het pand tijdelijk te sluiten. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Voorop staat dat de sluiting van het pand voor verzoekster grote persoonlijke en financiële gevolgen heeft. Door de sluiting worden haar klanten benadeeld en kan zij haar bedrijfsactiviteiten niet voortzetten. Dit heeft grote (financiële) gevolgen voor verzoekster. Aan de andere kant bestaat er het belang van de burgemeester om de veiligheid en gezondheid te beschermen. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester dit belang zwaarder heeft mogen laten wegen. De beschieting van het pand kan als een ernstig geweldsincident worden aangemerkt. Daarnaast heeft zich ook een ernstig geweldsincident bij de vestiging van verzoekster in [vestigingsplaats 2] voorgedaan. Deze geweldsincidenten kunnen als gerichte acties aan het adres van verzoekster worden opgevat. Verder bevindt het pand zich in een drukke straat met veel omwonenden en ondernemers in de buurt. Dat de beschieting ’s nachts heeft plaatsgevonden, maakt niet dat het belang van de burgemeester om de veiligheid te beschermen minder zwaar weegt. Het onderzoek naar de toedracht loopt nog. Het is nog onduidelijk wie achter de beschieting zit. Dit maakt dat er een risico bestaat dat er zich opnieuw geweldsincidenten zullen voordoen. Het betoog van verzoekster dat de sluiting geen effectief middel is, wordt niet gevolgd. Gelet op de ernst van het geweldsincident heeft de burgemeester de sluiting noodzakelijk mogen vinden om de veiligheid te waarborgen. Er kan niet worden volstaan met een lichter middel. Dat verzoekster geen verwijt kan worden gemaakt, speelt in dit verband geen rol. [2] De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster zich slachtoffer voelt van de sluiting omdat zij er niks aan kan doen, maar dat kan er niet toe leiden dat de burgemeester niet tot sluiting heeft mogen overgaan. De rechtbank vindt dan ook dat de burgemeester het belang van de veiligheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de persoonlijke en financiële belangen van verzoekster.
5. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het bezwaar van verzoekster op dit moment geen redelijke kans van slagen heeft. Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft gezegd, weegt ook het belang van verzoekster bij toewijzing van de voorlopige voorziening in dit geval minder zwaar dan het belang van de burgemeester bij handhaving van de rechtsgevolgen van het besluit.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt en dat de burgemeester het pand tijdelijk heeft mogen sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4281 en de uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2020, ECLI:NL:RBMNE:202:1557.
2.Zie bijvoorbeeld de in voetnoot 1 genoemde uitspraak van de Afdeling.