ECLI:NL:RBMNE:2023:1187
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van onroerende-zaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 27 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiser ontving een aanslag voor de onroerende-zaakbelasting (OZB) voor zijn woning, waarbij de heffingsambtenaar de waarde op 1 januari 2021 vaststelde op € 250.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde heeft van € 235.000,-. De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 behandeld, waarbij partijen via MsTeams aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De waarde wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen wordt gebruikt. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd met vergelijkingen van drie woningen in de omgeving van eiser. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de vergelijking.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat zijn woning identiek is aan een referentiewoning die voor een lagere prijs is verkocht. De rechtbank stelt echter vast dat de waarde van een woning niet kan worden afgeleid uit een enkele verkoop en dat de heffingsambtenaar de waarde op de juiste wijze heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.