Overwegingen
1. Op 27 mei 2022 stond de auto met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de Brinkwal in de gemeente Nieuwegein. Tijdens een controle is vastgesteld dat de auto daar om 12:26 uur stond geparkeerd zonder dat er parkeerbelasting was betaald. Daarom is aan Intercol B.V. een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,20 (€ 0,70 kosten parkeerbelasting en € 66,50 naheffingskosten) (de naheffingsaanslag). Eiser heeft daartegen bezwaar ingesteld. Dat bezwaar is in de uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2022 ongegrond verklaard.
2. Eiser stelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan, omdat niet is gebleken dat de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwegein mandaat heeft verschaft aan de medewerker die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een medewerker team Parkeerrechten van Coöperatie ParkeerService U.A., namens de heffings- en invorderingsambtenaar van Coöperatie ParkeerService U.A. en dat er geen naam van die medewerker in de uitspraak op bezwaar staat.
5. In deze zaak is het Aanwijzingsbesluit onbezoldigd ambtenaren 2020 van toepassing. Uit artikel II, aanhef en onder A, van dat Aanwijzingsbesluit volgt dat de directeur van Coöperatie ParkeerService U.A., de heer [naam 2] , is aangewezen als heffingsambtenaar voor de gemeentelijke parkeerbelastingen.
6. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen
.
In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van team Parkeerrechten van de Coöperatie ParkeerService U.A., namens de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft ook geen mandaatbesluit overgelegd, waaruit blijkt dat de directeur aan de functie medewerker team Parkeerrechten van Coöperatie ParkeerService U.A. mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen.
7. De directeur-bestuurder van Coöperatie Parkeerservice U.A. heeft met een brief van 27 mei 2022 de uitspraak op bezwaar bekrachtigd. Omdat de directeur-bestuurder op grond van het hiervoor genoemde aanwijzingsbesluit de heffingsambtenaar is en dat ook zo was op de datum van het belastbare feit, 27 mei 2022, is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar bevoegd is bekrachtigd.
8. Het beroep is gegrond omdat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar achteraf is bekrachtigd en eiser geen inhoudelijke gronden tegen het opleggen van de naheffingsaanslag heeft aangevoerd ziet de rechtbank, met partijen, aanleiding om de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand te laten.
9. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser in de beroepsfase gemaakte proceskosten. Zij stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837). Daarbij hanteert de rechtbank een wegingsfactor 0,5, omdat sprake is van een parkeerbelastingzaak. De proceskosten voor de bezwaarfase worden niet vergoed, omdat de naheffingsaanslag niet wordt herroepen vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: