ECLI:NL:RBMNE:2023:1240

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving geuroverlast particuliere houtstook en toepassing Bouwbesluit

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een woning in Amersfoort, een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort vanwege overlast van houtrook van de houtkachel van hun buren. Het college heeft dit verzoek afgewezen, waarna eisers in beroep zijn gegaan. De rechtbank heeft op 22 maart 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor overmatige hinder door de houtstook. De toezichthouder van de Omgevingsdienst regio Utrecht heeft inspecties uitgevoerd en concludeert dat de houtstook als 'matig' wordt geklassificeerd, wat betekent dat hinder niet is uitgesloten, maar niet als onaanvaardbaar wordt beschouwd. De rechtbank stelt vast dat het college zijn besluiten heeft gebaseerd op deskundigenadviezen en dat er geen overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de situatie van de houtstook niet te vergelijken is met de ernstige luchtverontreiniging in andere zaken, zoals het arrest Fadeyeva tegen Rusland. De rechtbank concludeert dat het college terecht geen handhavend optreden heeft gepleegd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising en O. Lamme).

Inleiding

Feiten en omstandigheden
1. Op 2 februari 2021 hebben eisers bij het college een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de door hen ervaren overlast van het stoken van een houtkachel in de woning van hun buren. De toezichthouder van de Omgevingsdienst regio Utrecht (OdrU) heeft in opdracht van de gemeente vijf inspecties uitgevoerd in de periode van 18 tot en met 24 mei 2021. De toezichthouder heeft tijdens drie inspecties een lichte houtrookgeur geroken en gezien dat er lichte zichtbare rook uit de rookgasafvoer kwam, die zich horizontaal en soms ook verticaal verspreidde. Tijdens twee inspecties was geen zichtbare rook te zien, terwijl eisers wel op één van die dagen aangaf dat er gestookt werd. Tijdens één inspectie is geen houtrookgeur waargenomen.
2. Met het besluit van 26 mei 2021 (het primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek vervolgens afgewezen.
3. Met het besluit van 30 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 en dat het college niet bevoegd is om tegen het stoken van de houtkachel handhavend op te treden.
4. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De beoordeling door de rechtbank

6. De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Voor het gebruik van houtkachels en haarden zijn geen specifieke regels, zodat wordt teruggevallen op algemene regels die voor alle activiteiten gelden. Artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit houdt een verbod in om vanuit een bouwwerk handelingen te verrichten waardoor rook, roet en walm wordt verspreid op een manier die hinderlijk of schadelijk is voor de omgeving. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit is een restbepaling die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, als naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. In de rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is herhaaldelijk overwogen dat er geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van gebruik van een houtkachel schade aan de mens toebrengt in de zin van deze bepaling. [1] De rechtbank sluit zich daarbij aan.
8. Het college heeft zijn besluiten gebaseerd op een notitie van de OdrU van mei 2021. De OdrU concludeert in deze notitie dat er sprake is van houtstook met de klassering ‘matig’. Bij deze klassering is hinder bij omwonenden niet uit te sluiten, maar wordt binnen de milieukaders (geluid, lucht, externe veiligheid, geur) doorgaans ook niet gesproken van onaanvaardbare hinder. Daarnaast is er volgens de OdrU geen sprake van een overschrijding van de wettelijke jaargemiddelde grenswaarde voor fijnstof. In een aanvullende notitie van 15 november 2021 verklaart de OdrU dat het vochtgehalte van het hout is gemeten met een vochtmeter en dat het vochtgehalte maximaal 13% bedraagt. Omdat de woning van eisers geen tweede verdieping heeft, ligt het ongeveer 3-3.5 meter onder de rookgasafvoer van de hoger gelegen woning van de buren. Er is dus sprake van een afvoerhoogte van minimaal 1 meter hoger dan het hoogste punt van de woning van eisers. De OdrU heeft gemotiveerd dat er sprake is van een DinPlus vrijstaande kachel. De conclusie is dat de categorie ‘matig’ van kracht blijft en dus niet de categorie ‘onvoldoende’. Volgens de Odru ontstaat een geurconcentratie tot 1,1 OUe/m3 als 98-percentiel en tot 5,6 Oue/m3 als 99,9-percentiel. Uit de gezondheidseffectscreening van de landelijke GGD en de STAB-notitie blijkt dat voor deze berekende geurwaarden de milieukwaliteit als matig wordt aangemerkt. Verder is het filter juist geplaatst en voldoet het filter aan de Europese normen. Dat er niet voldaan wordt aan de hoogte voor platte daken maakt volgens de OdrU niet uit, omdat de woning een halve meter lager ligt dan de woning van de buren waar gestookt wordt. De rook gaat omhoog, waardoor dit alsnog gunstig is.
9. Eisers voeren aan dat er sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. De houtrook is hinderlijk en schadelijk voor de omgeving. Dat er een rookfilter is geplaatst doet hier niets aan af. Er wordt onterecht geconcludeerd dat er geen sprake is van onaanvaardbare hinder en er is wel sprake van een ongunstige verspreiding.
Eisers verwijzen naar de notities van [adviesbureau] B.V. van 2 maart 2021 en 21 juni 2021, waarin is verklaard dat er een overschrijding is van de grenswaarden voor het 98-percentiel. Volgens [adviesbureau] B.V. is het type hout en manier van drogen niet bekend, daarom kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van hout met een vochtpercentage lager van 15%. Er zijn verder meerdere punten uit de kwalitatieve beoordeling waarin ten onrechte een te hoge score is toegekend. [adviesbureau] B.V. verklaart verder dat er sprake is van indeling in categorie ‘onvoldoende’ en dat er sprake is van onaanvaardbare hinder.
10. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan mag afgaan op een deskundigenadvies, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat een advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies onjuist is. De rechtbank stelt vast dat zowel [adviesbureau] B.V. als de OdrU uitgaan van wat de StAB in een kennisdocument over houtkachels heeft neergelegd. Door eisers is het gebruik hiervan verder niet betwist. De notities van de OdrU en [adviesbureau] B.V. verschillen van elkaar ten opzichte van het gebruik van droog hout en het model kachel. Op de zitting heeft de OdrU toegelicht dat de toezichthouder ter plaatse is geweest en heeft geconstateerd dat de kachel een nieuwe kachel is die voldoet aan Duitse eisen. Het bouwjaar is van een paar jaar geleden. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers niet betwist dat het om een nieuwe kachel gaat. Verder heeft de toezichthouder ter plaatse ook het vochtgehalte in het hout gemeten. Niet is gebleken dat [adviesbureau] B.V. ook ter plaatse is geweest. De rechtbank kent daarom doorslaggevende betekenis toe aan de notities van de OdrU en volgt daarom de bevindingen en conclusies van de OdrU.
11. De rechtbank overweegt verder dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de bevindingen over de wijze waarop het hout wordt gestookt, niet tot de conclusie leidt dat sprake is van overmatige hinder, zoals bedoeld in het Bouwbesluit en de daarvan afgeleide rechtspraak. De rechtbank is van oordeel dat handhavend optreden door het college in dit geval achterwege moest blijven, omdat het college geen objectief vast te stellen aanwijzingen heeft dat op hinderlijke wijze rook wordt verspreid door de houtstook. De aard, inhoud en frequentie van de uitgevoerde controles geven daarnaast naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan de zorgvuldigheid van het bestreden besluit te twijfelen. Dat er rook is en eisers hiervan hinder kunnen ervaren is daarvoor onvoldoende. Er zijn oplossingen om die te verminderen, zoals het niet stoken met nat hout en het voldoende ventileren van de woning. Uit deze gegevens kan echter niet worden geconcludeerd dat de optredende hinder overmatig is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende gemotiveerd waarom het college geen overtreding heeft kunnen vaststellen. Daarmee heeft het college zijn besluit heroverwogen in de zin van artikel 7:11 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM?
13. Eisers voeren ook aan dat het college handelt in strijd met artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat het college het nalaat om maatregelen te treffen en handhavend op te treden tegen het stoken. Eisers verwijzen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Fadeyeva tegen Rusland, waaruit blijkt dat de overheid verplicht is om maatregelen te nemen als een woning wordt blootgesteld aan ernstige luchtverontreiniging. [2]
14. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM kent het EVRM geen uitdrukkelijk recht toe op een schone en stille omgeving, maar kan artikel 8 in het geding zijn als de overlast zo is dat die de betrokkene in ernstige mate in zijn gezondheid treft of hem belet in zijn woongenot en zijn privé- of gezinsleven. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is zulke overlast in dit geval niet aan de orde en is er geen sprake van een inbreuk op artikel 8 EVRM. Bovendien is de zaak van Fadeyeva tegen Rusland niet met deze zaak te vergelijken. In die zaak ging het om de uitstoot van grote hoeveelheden toxische stoffen door een van de grootste staalfabrieken van Rusland, terwijl Fadeyeva binnen de sanitaire veiligheidszone woonde. In deze zaak is zeker geen sprake van luchtverontreiniging in die omvang. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden en heeft het handhavingsverzoek terecht afgewezen.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijke bepalingen
Artikel 1b, derde lid, van de Woningwet:
Het is verboden een bouwwerk, open erf of terrein in gebruik te nemen, te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid, aanhef en onderdeel b, derde en vierde lid.
Artikel 2, eerste lid, onder c, van de Woningwet:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden technische voorschriften gegeven omtrent het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk.
Op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012, is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde, verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3140.
2.Arrest van 9 juni 2005, te raadplegen op hudoc.echr.coe.int.
3.Zie bijvoorbeeld het arrest van 13 juli 2017, Jugheli v. Georgië, punt 62 en de daar aangehaalde rechtspraak.