ECLI:NL:RBMNE:2023:1249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/4218
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in strijd met bestemmingsplan en grondwaterbeschermingsgebied

In deze zaak heeft eiser, wonende aan [adres 1] in [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, dat op 18 februari 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend aan derde-partij voor de bouw van een woning aan [adres 2] in [woonplaats]. Eiser is van mening dat de bouw van de woning in strijd is met het bestemmingsplan, dat slechts één woning per bestemmingsvlak toestaat, en dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming is met de regels voor het grondwaterbeschermingsgebied. De rechtbank heeft op 23 maart 2023 uitspraak gedaan en het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college moet onderzoeken of het voor de bouw van de tweede woning en de woning binnen het grondwaterbeschermingsgebied kan meewerken aan een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren

(gemachtigde: A. Debie).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats]

Inleiding

Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Derde-partij woont naast eiser op het perceel aan de [adres 2] in [woonplaats] . Op 15 december 2017 is aan de vorige eigenaar van het perceel aan de [adres 2] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning met een toegangsbrug. Vervolgens is op 22 april 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een tijdelijke woning op de [adres 2] .
Derde-partij heeft een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning omdat hij zijn woning op een andere manier wil bouwen dan is toegestaan in de omgevingsvergunning van 15 december 2017. Het college heeft in het besluit van 18 februari 2022 (het primaire besluit) de omgevingsvergunning verleend aan derde-partij voor de bouw van een woning aan de [adres 2] (de planlocatie).
Op 9 mei 2022 heeft het college, na verzoek daartoe van derde-partij, de omgevingsvergunning van 15 december 2017 gedeeltelijk ingetrokken. De gedeeltelijke intrekking ziet op de bouw van de woning.
Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit is ongegrond verklaard in het besluit van 18 juli 2022 (het bestreden besluit). Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op de zitting van 13 februari 2023. Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook derde-partij is verschenen. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en medegedeeld dat er binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.
Nadat de rechtbank het onderzoek op de zitting heeft gesloten, heeft het college nadere stukken naar de rechtbank toegestuurd. Omdat de stukken zijn toegestuurd nadat het onderzoek is gesloten, heeft de rechtbank deze stukken niet betrokken bij het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
Volgens het college is het bouwplan in overeenstemming met de regels uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook is het bouwplan in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Dat betekent dat er geen weigeringsgronden zijn zoals bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dat geval heeft het college geen andere keuze dan de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Uit de bezwaargronden van eiser volgt volgens het college niet dat er wel een weigeringsgrond is. De verleende omgevingsvergunning blijft daarom in stand en de bezwaren van eiser worden door het college ongegrond verklaard.
Het geschil
Eiser is het niet met het college eens dat er geen weigeringsgronden zijn. Volgens eiser wordt door het bouwplan het maximale bebouwingsoppervlakte van het bestemmingsplan overschreden. Het college is uitgegaan van bebouwingsoppervlakte van maximaal 230 m², terwijl dit volgens eiser maximaal 190 m² is. Verder is eiser van mening dat bij de berekening van het maximale bebouwingsoppervlakte het college ten onrechte de inrit niet heeft meegerekend, nu met de aanleg van de inrit er ook een bouwwerk zal worden gerealiseerd.
Ook stelt eiser zich op het standpunt dat met de bouw van de woning een tweede woning wordt toegestaan terwijl volgens het bestemmingsplan maar één woning is toegestaan aan de [adres 2] . Eiser vreest dat er hierdoor twee woningen blijven bestaan en dat vindt eiser onwenselijk. Tot slot heeft het college volgens eiser verzuimd om na te gaan of de bouw van de woning mogelijk is binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens eiser staat het bestemmingsplan een woning binnen dat gebied niet toe.
Het planologische kader
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘ [locatie] 2013’ (hierna: het bestemmingsplan). Op grond van dit bestemmingsplan geldt de enkelbestemming ‘Wonen’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied 1’.
5. De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordelen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de regels uit het bestemmingsplan.
Wat is het maximale bebouwingsoppervlakte?
6. Volgens eiser is de afstand tussen de te bouwen woning en de zijdelingse perceelsgrenzen minder dan tien meter. Bij een afstand van minder dan tien meter tussen de te bouwen woning en de zijdelingse perceelsgrenzen is het maximale bebouwingsoppervlakte volgens het bestemmingsplan 190 m² en niet de 230 m² waar het college vanuit is gegaan. Dat betekent volgens eiser dat de te bouwen woning te groot is.
7. De rechtbank volgt eiser niet. In artikel 19.2.1, lid a, onder 2, van de planregels staat dat de maximale bebouwingsoppervlakte 230 m² is als de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen groter is dan 10 meter. Daarbij is het volgens dat artikel niet van belang of er al bouwwerken aanwezig zijn in die strook van tien meter tussen de te bouwen woning en een van de zijdelingse perceelsgrenzen. De rechtbank merkt daarbij op dat uit dit artikel voldoende duidelijk wordt wat qua bebouwing is toegestaan. De toelichting op het huidige of voorgaande bestemmingsplan is dan niet relevant voor de uitleg van artikel 19.2.1, lid, onder 2. Uit de bouwtekeningen die bij de aanvraag zijn ingediend blijkt dat de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen 24.42 meter is. Dat is meer dan 10 meter. Dat betekent dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het maximale bebouwingsoppervlakte 230 m² is en niet 190 m². De beroepsgrond slaagt niet.
De inrit
8. Eiser vindt dat het college bij de berekening van het maximale bebouwingsoppervlakte de oppervlakte van de inrit ook had moeten betrekken. Aan weerszijden van de inrit wordt een muur gebouwd. Door deze muren aan weerzijden van de inrit wordt het maximale bebouwingsoppervlakte overschreden, aldus eiser.
9. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 19.2.1, lid a, de totale bebouwingsoppervlakte niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwperceel. Aan de voorzijde van de woning wil derde-partij een oprit realiseren met aan weerzijden een muur. Het college heeft toegelicht dat deze muren van de oprit niet betrokken hoeven te worden bij de berekening van het maximum bebouwingsoppervlakte en heeft daarbij verwezen naar artikel 27.1, van de planregels. Artikel 27.1 luidt:
Een in de planregels aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
10. De rechtbank vindt dat het college terecht de oppervlakte van de inrit niet heeft betrokken bij de berekening van het totale bebouwingsoppervlakte. Uit artikel 27.1, volgt dat uitsluitend gebouwen of overkappingen betrokken mogen worden bij de berekening van het maximale bebouwingsoppervlakte. Volgens artikel 1.51 van het bestemmingsplan is een gebouw elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt. Het is niet in geschil dat de inrit met bijbehorende muren geen gebouw of overkapping is nu de inrit niet overdekt is. Dat betekent dat het college terecht de inrit met bijbehorende muren niet heeft meegenomen in de berekening van het totale bebouwingsoppervlakte. De beroepsgrond slaagt niet.
Tweede woning
11. Eiser voert aan dat op grond van het bestemmingsplan één woning is toegestaan op de planlocatie en dat met de omgevingsvergunning van 22 april 2020 al een (tijdelijke) woning toegestaan is. Met het primaire besluit wordt een tweede woning toegestaan en dat is in strijd met het bestemmingsplan. Het college is in het bestreden besluit volgens eiser ten onrechte bij het standpunt gebleven dat voor de bouw van de tweede woning geen omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan. [1] Eiser vreest dat er permanent twee woningen worden toegestaan aan de [adres 2] .
12. De rechtbank stelt vast dat op 22 april 2020 een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een tijdelijke woning. Deze tijdelijke woning dient als woning tijdens de bouwfase van de nieuwe woning die is vergund in het primaire besluit. De rechtbank is het met eiser eens dat met het verlenen van het primaire besluit er een tweede woning toegestaan wordt binnen het bestemmingsvlak op de planlocatie. Op hetzelfde moment zijn er dus twee woningen toegestaan, de tijdelijke woning en de nieuwe woning. Dat is in strijd met artikel 19.2.2, lid a, van het bestemmingsplan, nu volgens dat artikel slechts één woning per bestemmingsvlak is toegestaan. In het primaire besluit heeft het college uitsluitend een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en niet ook voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dat had het college wel moeten doen. De beroepsgrond slaagt.
13. De rechtbank zal in de conclusie nader ingaan op de gevolgen voor het bestreden besluit.
Is het bouwplan in strijd met de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’?
14. Volgens artikel 28.1, lid a, van de planregels zijn bouwwerken binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ alleen toegestaan als deze bouwwerken ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied zijn. Volgens artikel 28.1, onder b, van de planregels kan het college bij omgevingsvergunning afwijken van onder a.
15. De rechtbank stelt vast dat de bouw van de woning in strijd is met artikel 28.1, onder a, omdat de woning geen bouwwerk is ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied. Dat betekent dat eiser voor de bouw van zijn woning ook een omgevingsvergunning nodig heeft voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Die activiteit is ook niet vergund in het primaire besluit voor het bouwen van de woning in strijd met artikel 28.1, onder a, van het bestemmingsplan. Dat levert een gebrek op in de besluitvorming.
16. Het bestemmingsplan biedt het college de mogelijkheid om via artikel 28.1, onder b, een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van de woning in strijd met artikel 28.1, onder a. Voorwaarden voor het verlenen van die omgevingsvergunning zijn dat het belang van het grondwaterbeschermingsgebied niet onevenredig wordt geschaad en dat eerst advies is ingewonnen bij de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied. Het college heeft een dergelijk advies niet overgelegd in de procedure bij de rechtbank. Het college verwijst in het bestreden besluit en op de zitting bij de rechtbank naar een advies van 25 november 2020. Dit advies is niet als stuk toegevoegd aan het bestreden besluit. Het college heeft het advies van 25 november 2020 ook niet overgelegd in de procedure bij de rechtbank. Het is daarom voor de rechtbank onduidelijk wat er in het advies staat en van wie dit advies afkomstig is. De rechtbank kan niet beoordelen of uit het gestelde advies van 25 november 2020 blijkt dat de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied vindt dat het belang van het grondwaterbeschermingsgebied niet onevenredig wordt geschaad. De beroepsgrond slaagt.
17. Ook voor dit gebrek zal de rechtbank in de conclusie nader ingaan op de gevolgen voor het bestreden besluit.

Conclusie

18. Het beroep is gegrond. Het college heeft – gelet op de rechtsoverwegingen 12 en 15 – ten onrechte geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
19. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken de tijd.
20. In de nieuwe beslissing op bezwaar moet het college onderzoeken of hij voor de bouw van de tweede woning en de bouw van de woning binnen het grondwaterbeschermingsgebied wil meewerken aan een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
21. Volgens artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan het college die omgevingsvergunning alleen verlenen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college moet daarom in de nieuwe beslissing op bezwaar ingaan op de vraag of het (tijdelijk) toestaan van een tweede woning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook moet het college in de nieuwe beslissing op bezwaar motiveren – na eerst advies te hebben ingewonnen bij de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied – of het belang van het grondwaterbeschermingsgebied onevenredig wordt geschaad met de bouw van de nieuwe woning.
22. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 juli 2022;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
(De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).