ECLI:NL:RBMNE:2023:1393
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking over de waarde van een woning
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente. De eiser, eigenaar van een appartement, was het niet eens met de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 252.000,- per 1 januari 2021. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 11 januari 2023, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door een taxateur. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van een taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De referentiewoningen waren goed vergelijkbaar en de gerealiseerde prijzen per vierkante meter gaven aan dat de vastgestelde waarde redelijk was. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser over de indexering van de verkoopcijfers en de staat van onderhoud van de woning, omdat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de indexering en de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over de staat van de woning.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.