ECLI:NL:RBMNE:2023:1423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
UTR 23/844
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verwijdering van een leerling wegens ernstig wangedrag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een minderjarige leerling, hierna aangeduid als [minderjarige]. De school heeft op 17 februari 2023 besloten om [minderjarige] van school te verwijderen wegens ernstig wangedrag, wat heeft geleid tot een bezwaar en een verzoek om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 9 maart 2023, waarbij de ouders van [minderjarige] en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de school. De zitting was achter gesloten deuren vanwege de minderjarigheid van [minderjarige].

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening beoordeeld, waarbij de school vier incidenten heeft aangevoerd als grond voor de verwijdering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de school aannemelijk heeft gemaakt dat [minderjarige] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag, waaronder geweld tegen een medeleerling en het uiten van dreigende taal. De voorzieningenrechter heeft echter ook opgemerkt dat de school onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldiging van seksueel overschrijdend gedrag.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de school bevoegd was om [minderjarige] te verwijderen en dat de belangenafweging in het nadeel van [minderjarige] uitviel. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de school in de beslissing op bezwaar de belangenafweging duidelijker moet opnemen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/844

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,voor hun minderjarige kind
[minderjarige], uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S.D. Kurz),
en
[school], de school
(gemachtigde: mr. W. Lindeboom).

Inleiding

1. Op 17 februari 2023 heeft de school besloten verzoeker (hierna: [minderjarige] ) van school te verwijderen. [minderjarige] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op dit verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens [minderjarige] deelgenomen [minderjarige] , zijn ouders en zijn gemachtigde. Namens de school hebben deelgenomen [A] , [B] en de gemachtigde van de school. De behandeling ter zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, [1] omdat [minderjarige] minderjarig is en de zaak gaat over zijn persoonlijke omstandigheden.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op de zitting geschorst. De reden daarvoor is dat de school een dag voor de zitting een aantal stukken had overgelegd met het verzoek deze voor [minderjarige] geheim te houden, [2] en de rechtbank op dit verzoek nog niet had kunnen beslissen. Op 17 maart 2023 heeft de rechtbank vervolgens beslist op het verzoek van de school om geheimhouding. De rechtbank heeft besloten dat een deel van de stukken voor [minderjarige] geheim mag worden gehouden en een deel niet. De school heeft tot en met 20 maart 2023 de gelegenheid gekregen de stukken die volgens de rechtbank niet geheim mochten blijven te overleggen of hiervoor een nieuw verzoek om geheimhouding in te dienen met een nieuwe motivering. De school heeft op 23 maart 2023 laten weten geen behoefte te hebben de stukken alsnog in te dienen, omdat dat volgens de school niet nodig is. [minderjarige] heeft de voorzieningenrechter laten weten dat hij geen toestemming geeft aan de voorzieningenrechter om de stukken waarvan de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is gevonden, in te zien.
1.3
De voorzieningenrechter heeft [minderjarige] en de school op 22 maart 2023 gevraagd het aan te geven als zij nog een nadere zitting wensen. Beide partijen hebben aangegeven een nadere zitting niet nodig te vinden. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 28 maart 2023 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het besluit van de school
2. De school heeft besloten [minderjarige] als leerling te schorsen en te verwijderen omdat volgens de school sprake is van ernstig wangedrag. Sinds de zomer van 2022 vinden er al gesprekken plaats tussen de ouders van [minderjarige] en de school over zorgen dat [minderjarige] niet in staat zal zijn om zijn diploma te halen vanwege vele incidenten en zijn schoolresultaten. Er zijn vervolgens afspraken gemaakt en er is een maatwerkplan opgesteld. Vanwege de volgende vier incidenten heeft de school nu besloten [minderjarige] te verwijderen:
[minderjarige] is tijdens een schooluitje naar de Efteling in november 2022 uit het pretpark verwijderd wegens wangedrag.
Een medeleerling heeft met zijn ouders schriftelijk verklaard dat [minderjarige] in de kleedkamer van de gymzaal geweld tegen hem heeft gebruikt.
[minderjarige] heeft tegen een medeleerling dreigende taal gebruikt. Hij heeft gezegd dat hij zijn kankerbek moet houden, dat hij anders zijn kankertanden uit zijn bek zou slaan en daarna iets in de trant van ik weet waar je woont.
[minderjarige] heeft in de les tegen een leerling grof verbaal seksueel overschrijdend gedrag vertoond door seksueel getinte opmerkingen te maken.
Gezien deze incidenten vormt de aanwezigheid van [minderjarige] volgens de school een bedreiging voor de veiligheid van andere leerlingen. Volgens de school zijn [minderjarige] en zijn ouders herhaaldelijk op de mogelijke gevolgen van de aanhoudende misdragingen gewezen, zonder dat dit gevolg heeft gehad.
3. [minderjarige] zal definitief van school worden verwijderd zodra hij tot een andere school is toegelaten. In de tussentijd blijft [minderjarige] geschorst. Hem wordt in die periode wel een plek aangeboden op de Bovenschoolse Onderwijs Zorgvoorziening (BOZ).
Standpunt [minderjarige]
4. [minderjarige] is het niet eens met de verwijdering. Hij vindt dat de school zijn situatie niet goed heeft aangepakt. De school heeft veel belang gehecht aan de voorgeschiedenis. Deze voorgeschiedenis is echter anders dan de school het voorspiegelt. Zo is bijvoorbeeld aan [minderjarige] meermalen onterecht een rode kaart gegeven en reageren docenten strenger op hem dan op andere leerlingen. De ouders hebben op 16 januari 2023 een klacht ingediend waarin ze kritiek uiten op het beleid van de school. Hier heeft de school niet goed op gereageerd. Verder heeft de school zich niet aan de afspraak gehouden dat de ouders op de hoogte zouden worden gehouden van alle incidenten waarbij [minderjarige] betrokken is. Daarnaast voert [minderjarige] aan dat de gebeurtenissen die tot zijn verwijdering hebben geleid anders zijn gegaan. [minderjarige] is na een incident vrijwillig de Efteling uit gegaan. Hij heeft zich zelf niet schuldig gemaakt aan wangedrag. Hij ontkent dat hij in een kleedkamer geweld tegen een andere leerling heeft gebruikt. Dat hij tegen een medeleerling dreigende taal zou hebben gebruikt ontkent hij ook. Hij heeft wat anders gezegd dan waarvan hij nu wordt beschuldigd. Ook klopt het niet dat hij seksuele opmerkingen tegen een andere leerling zou hebben gemaakt. De school heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar deze gebeurtenissen gedaan. Zij hadden [minderjarige] zelf en anderen hierover moeten horen. Tot slot vindt [minderjarige] dat de school alle belangen niet goed heeft gewogen en daarom niet tot verwijdering had mogen besluiten. Volgens [minderjarige] was de school op zoek naar een spreekwoordelijke stok om mee te slaan en nemen zij de kritiek van zijn ouders op de school niet serieus.
Waarover moet de voorzieningenrechter oordelen?
5. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter moet beslissen of het besluit tot verwijdering moet worden opgeschort totdat een beslissing op bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter beoordeelt dan ook of het door [minderjarige] gemaakte bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Vervolgens zal de voorzieningenrechter nog een belangenafweging verrichten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Nu op zitting duidelijk is geworden dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen ziet op het besluit tot verwijdering, en niet op het besluit tot schorsing, zal de voorzieningenrechter zich ook alleen op de verwijdering richten.
Is er sprake van spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist, ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat hier aanwezig is. [minderjarige] volgt op dit moment, buiten huiswerkbegeleiding, geen onderwijs. Hij wil namelijk niet naar de tussenvoorziening die de school geboden heeft en door de verwijdering is het moeilijk om een nieuwe school te vinden. [minderjarige] heeft daarom belang bij een voorlopige voorziening, zodat hij zo snel mogelijk een andere school kan vinden en weer onderwijs kan volgen.
Mocht de school [minderjarige] van school verwijderen?
7. Op grond van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (Wvo) kan een school een leerling van school verwijderen. [3] De school heeft met andere woorden een bevoegdheid om over te gaan tot verwijdering van een leerling en die bevoegdheid is discretionair. Dat wil zeggen dat de school een zekere mate van ruimte heeft om te beoordelen of een leerling moet worden verwijderd. De voorzieningenrechter moet die beslissingsruimte respecteren en moet het bestreden besluit daarom enigszins terughoudend toetsen.
8. Uit de memorie van toelichting bij de Wvo volgt dat een leerling kan worden verwijderd als hij door zijn wangedrag een ernstige bedreiging vormt voor de orde, rust of veiligheid op de school. [4] In het Leerlingenstatuut 2019-2023 (Leerlingenstatuut) van de school heeft de school opgeschreven dat een leerling onder meer definitief kan worden verwijderd van school als de leerling zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag. [5] Het gaat er daarbij om dat de school aannemelijk maakt dat sprake is van ernstig wangedrag. [6] Dit is een lagere bewijsmaatstaf dan bij een strafzaak. In een strafzaak moet beoordeeld worden of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, terwijl in deze zaak slechts aannemelijk moet worden gemaakt dat sprake is van ernstig wangedrag. Omdat de school het ernstig wangedrag niet hoeft te bewijzen, hoeft zij ook niet iedereen te horen die er mogelijk bij betrokken zou zijn geweest.
9. Gelet op het hierboven geschetste kader, beoordeelt de voorzieningenrechter in deze zaak dus enigszins terughoudend twee dingen: (i) heeft de school aannemelijk gemaakt dat sprake is van ernstig wangedrag van [minderjarige] en zo ja, (ii) heeft de school van haar bevoegdheid om [minderjarige] te verwijderen gebruik mogen maken.
(i) Heeft de school aannemelijk gemaakt dat sprake is van ernstig wangedrag?
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het lastige in deze zaak is dat zij geen inzage heeft gekregen in veel van de stukken die ten grondslag liggen aan de door de school gemaakte beoordeling. Dit houdt enerzijds verband met het feit dat [minderjarige] geen toestemming heeft gegeven om de stukken waarvan de beperkte kennisname is toegestaan, in te zien. Anderzijds heeft dit ermee te maken dat de school heeft geweigerd de (delen van) stukken waarvan de beperkte kennisname niet is toegestaan, in de procedure te brengen. Dat is een keuze van partijen, maar dat betekent wel dat de voorzieningenrechter het zonder die stukken moet doen en dat het risico daarvan bij partijen ligt. Dat ligt bij [minderjarige] , voor zover hij geen toestemming heeft gegeven voor het inzien van bepaalde stukken. [7] Dat ligt bij de school voor zover de school heeft nagelaten (delen van) stukken in te dienen. [8]
11. De school heeft aan het verwijderingsbesluit ten grondslag gelegd dat er vier incidenten met [minderjarige] hebben plaatsgevonden, die tot de conclusie leiden dat sprake is van ernstig wangedrag. Op de zitting heeft de school bevestigd dat die incidenten de grondslag zijn voor de verwijdering en niet de voorgeschiedenis met [minderjarige] op school. De voorgeschiedenis heeft wel een rol gespeeld bij de vraag of [minderjarige] vanwege die incidenten ook van school moest worden verwijderd.
Efteling
12. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat [minderjarige] tijdens een schooluitje naar de Efteling, met een groepje de Efteling is uitgezet vanwege wangedrag. Dit blijkt namelijk uit een e-mail van [directeur] , de directeur onderwijs, van 8 maart 2023. Bovendien heeft [minderjarige] erkend dat hij de Efteling heeft verlaten nadat er iets was voorgevallen bij de bootjes. De voorzieningenrechter vindt echter niet dat dit kan bijdragen aan de conclusie dat sprake is van ernstig wangedrag. Het is niet duidelijk geworden wat de rol van [minderjarige] precies was. Niet valt uit te sluiten dat hij zich zelf niet schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, maar dat hij er toevallig bij betrokken was.
Kleedkamer
13. Dat [minderjarige] geweld tegen een medeleerling zou hebben gebruikt door hem tegen de muur te duwen en te schoppen en slaan, vindt de voorzieningenrechter aannemelijk. De school heeft aan dit incident de verklaring van de betreffende leerling en de verklaring van diens moeder ten grondslag gelegd. Omdat voor deze verklaringen het verzoek om beperkte kennisname is toegewezen en [minderjarige] geen toestemming aan de voorzieningenrechter heeft gegeven om deze verklaringen in te zien, kan de voorzieningenrechter deze verklaringen niet zelf bekijken. Zij kan daarom niet beoordelen of deze verklaringen overeenkomen met wat de school hierover in het besluit stelt. Zoals de voorzieningenrechter onder 10 heeft overwogen komt dit voor risico van [minderjarige] . Dit betekent dat de voorzieningenrechter er vanuit gaat dat de leerling en diens moeder inderdaad hebben verklaard wat hierover in het besluit staat. De voorzieningenrechter vindt dit bovendien ook een geval van ernstig wangedrag, aangezien [minderjarige] vrij fors geweld heeft gebruik tegen een medeleerling.
Dreigende taal
14. De voorzieningenrechter vindt ook aannemelijk dat [minderjarige] dreigende taal naar een andere leerling zou hebben geuit. Ten aanzien van dit incident heeft de school een verklaring van een medewerker niet willen overleggen. Dit komt voor risico van de school. Dat maakt echter niet dat het feit niet aannemelijk is. In het logboek staat namelijk een verklaring van lerares [lerares] over dit incident, die overeenkomt met wat hierover in het besluit staat. Daarnaast hebben twee leerlingen hierover verklaard. Met betrekking tot deze twee verklaringen is het verzoek om beperkte kennisname toegewezen. Dat de voorzieningenrechter deze verklaringen niet kan bekijken, komt voor risico van [minderjarige] , waardoor de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat hun verklaringen overeenkomen met wat hierover in het besluit staat. De voorzieningenrechter vindt daarnaast dat dit incident, opgeteld bij het hierboven besproken incident, voldoende is om te spreken van ernstig wangedrag.
Seksueel overschrijdend gedrag
15. Tot slot vindt de voorzieningenrechter dat de school onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [minderjarige] seksueel overschrijdende opmerkingen naar een meisje in zijn klas heeft gemaakt. Volgens de school ligt aan dit incident onder meer een e-mailwisseling ten grondslag tussen medewerkers van de school. Met uitzondering van de naam van de leerling die in de mailwisseling wordt genoemd, is het verzoek om beperkte kennisname van dit stuk afgewezen. De school heeft er vervolgens voor gekozen de mailwisseling niet in de procedure in te brengen. Dit komt voor risico van de school. De voorzieningenrechter heeft dan alleen nog een e-mail van [directeur] , waarin staat dat twee meisjes hebben verklaard dat [minderjarige] seksueel intimiderend grof taalgebruik naar hen heeft gebruikt. De voorzieningenrechter vindt dat onvoldoende basis, gelet op het feit dat zij geen inzage heeft in de mailwisseling en gelet op de uitdrukkelijke ontkenning van [minderjarige] van dit incident.
Heeft [minderjarige] zich schuldig gemaakt aan ernstig wangedrag?
16. De voorzieningenrechter vindt kortom bij deze stand van zaken dat de school aannemelijk heeft gemaakt dat [minderjarige] met het geweld en dreigend taalgebruik zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag. Dat betekent dat de school bevoegd was om [minderjarige] van school te verwijderen.
(ii) Heeft de school van haar bevoegdheid tot verwijdering gebruik mogen maken?
17. De voorzieningenrechter wil ten eerste benadrukken dat zij gelet op de discretionaire bevoegdheid van de school en omdat het hier om een voorlopige voorziening gaat, slechts zeer terughoudend kan toetsen of de school van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
18. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de school van haar bevoegdheid gebruik heeft mogen maken, maar zegt daarbij wel dat het bij de informatie die de voorzieningenrechter nu heeft, op het randje is. De voorzieningenrechter vindt evenwel van belang dat het twee ernstige incidenten zijn. Ook heeft de school waarde mogen hechten aan de voorgeschiedenis met [minderjarige] . Tussen de school en de ouders van [minderjarige] is een verschil van inzicht over hoe deze voorgeschiedenis precies is verlopen, over welke afspraken er zijn gemaakt en op welk moment dit is gebeurd. Ook hebben [minderjarige] en zijn ouders kritiek op de manier waarop de school met leerlingen – en in het bijzonder [minderjarige] – omgaat. De voorzieningenrechter begrijpt dat [minderjarige] en zijn ouders dit ter beoordeling willen voorleggen, maar voor de voorzieningenrechter gaat het erom dat in ieder geval voldoende duidelijk is dat er voordat de incidenten plaatsvonden al veel speelde en dat de school meermalen met [minderjarige] en zijn ouders om tafel heeft gezeten om te proberen tot een oplossing te komen. Ook is [minderjarige] meerdere keren gewaarschuwd dat als hij opnieuw in de fout gaat, hij zal worden verwijderd van school. Die omstandigheden heeft de school mogen betrekken.
19. De voorzieningenrechter vindt tegelijkertijd dat uit het besluit nog onvoldoende blijkt waarom de belangenafweging in het nadeel van [minderjarige] uitvalt. In het besluit staat namelijk niet duidelijk dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Op zitting heeft de school hier echter wel wat over naar voren gebracht. Gewezen is op de belangen van de veiligheid van de andere leerlingen van de school, en op het feit dat [minderjarige] in de tussentijd wel onderwijs op de BOZ wordt aangeboden waardoor hij nog steeds onderwijs kan volgen. De voorzieningenrechter kan dit goed volgen. Daarom maakt het ontbreken van de belangenafweging in het besluit niet dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Wel zal de school deze belangenafweging duidelijker moeten opnemen in de beslissing op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

20. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. De school was namelijk bevoegd om [minderjarige] van school te verwijderen en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik mogen maken. Vanwege hetgeen de voorzieningenrechter onder 19 heeft overwogen valt de belangenafweging die de voorzieningenrechter zelf moet maken in het nadeel van [minderjarige] uit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.In de zin van artikel 8:29 van de Awb.
3.Artikel 8:15 van de Wvo.
4.Kamerstukken II, 2019-2020, 35 297, nr. 3, p. 292.
5.Artikel 4.7, onder a, van het Leerlingenstatuut.
6.Dat deze toets moet worden uitgevoerd volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3957).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1763).
8.Zie artikel 8:42 van de Awb en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1367).