Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak, geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/4591. De eiser had op 13 september 2022 beroep ingesteld, maar voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen kopie van de beslissing op bezwaar heeft ingediend, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek aan een essentieel document leidde ertoe dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kon behandelen.
De rechtbank heeft eiser op 23 november 2022 een aangetekende brief gestuurd, waarin hij werd verzocht om binnen vier weken een kopie van het besluit in te dienen. Eiser heeft echter niet tijdig gereageerd op deze oproep. Gezien het ontbreken van de benodigde documentatie, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank niet in staat is om de inhoud van het beroep te beoordelen en dat de zaak niet verder behandeld zal worden.
De rechtbank heeft in haar beslissing aangegeven dat er geen sprake is van een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is ondertekend door rechter S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.