In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op 15 oktober 2021. Na een beslissing op bezwaar op 2 september 2022, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 14 november 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft op 19 december 2022 aangegeven akkoord te gaan met een veroordeling in de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten van verzoekster vastgesteld op € 837,- en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2023.