ECLI:NL:RBMNE:2023:1711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
22/4747
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering no-riskverklaring en verlenging no-riskpolis in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een no-riskverklaring en de verlenging van een no-riskpolis. Eiser had eerder een no-riskverklaring ontvangen vanwege belemmeringen tijdens zijn opleiding, maar het Uwv weigerde een nieuwe aanvraag en de verlenging van de no-riskpolis, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die deze beslissing konden rechtvaardigen. Eiser had in 2016 al een no-riskverklaring gekregen, die geldig was voor vijf jaar na zijn afstuderen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat eiser geen recht had op een nieuwe no-riskverklaring, omdat deze al eerder was verstrekt en er geen nieuwe relevante informatie was die de aanvraag kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, wat betekent dat de beslissing van het Uwv werd gehandhaafd. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden bij het indienen van een herhaalde aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Abalhaj)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: A. van Klaveren-Drost).

Inleiding

1. Met het besluit van 8 april 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv voor de aanvraag van eiser om een no-riskverklaring vanwege belemmeringen tijdens de opleiding verwezen naar het besluit van 22 maart 2016, waarbij deze verklaring reeds is toegekend.
1.1.
Met het besluit van 20 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij is ook bepaald dat aan eiser geen no-riskpolis meer kan worden toegekend omdat in het besluit op bezwaar van 27 januari 2017 hij niet voor verlenging van de no-riskpolis in aanmerking kwam.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. De gemachtigde van het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Eiser heeft tijdens zijn studie een ongeval gehad. Eiser is op 27 januari 2011 met behulp van de universiteit afgestudeerd aan de [instelling] . Vervolgens is eiser werkzaam geweest bij diverse werkgevers. In december 2015 heeft hij een beoordeling arbeidsvermogen bij het Uwv aangevraagd. Het Uwv heeft op de aanvraag beslist dat eiser arbeidsvermogen heeft. Daarbij heeft het Uwv met het besluit van 22 maart 2016 aan hem een no-riskverklaring vanwege belemmeringen tijdens de opleiding verstrekt, zodat de toenmalige werkgever nog aanspraak kon maken op de no-riskpolis. Deze verklaring was geldig voor dienstverbanden aangegaan tot vijf jaar na eisers afstuderen (27 januari 2016). Eiser heeft daarna om verlenging van de no-riskpolis verzocht. Het Uwv heeft met het besluit op bezwaar van 27 januari 2017 dit verzoek om verlenging van de no-riskpolis afgewezen omdat niet is gebleken dat eiser door ziekte of handicap een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op de conclusies van de verzekeringsartsen, neergelegd in de rapporten van 26 juli 2016 en 26 januari 2017. Op 15 januari 2022 vraagt eiser opnieuw een no-riskverklaring aan.
Standpunten van partijen
4. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de no-riskverklaring reeds met het besluit van 22 maart 2016 is verstrekt en daarom niet opnieuw wordt toegekend. Ook is verlenging van de no-riskpolis niet aan de orde. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Het Uwv verwijst daarom naar het besluit op bezwaar van 27 januari 2017 waarin eiser niet voor de verlenging van de no-riskpolis in aanmerking kwam.
4.1.
Eiser stelt dat een no-riskpolis noodzakelijk is gelet op zijn situatie. Hij wil blijven kunnen deelnemen aan het arbeidsproces ondanks zijn beperkingen. Een no-riskpolis ziet hij als een steun in de rug om zijn werk te behouden. Eiser onderbouwt zijn standpunt met het neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 1 november 2021.
Het geschil
5. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het bestreden besluit van het Uwv juist is.
No-riskverklaring
6. De rechtbank komt inhoudelijk tot de volgende beoordeling. Het Uwv geeft aan dat eiser niet meer een no-riskverklaring kan krijgen omdat deze reeds in 2016 is verstrekt. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat de no-riskverklaring in verband met belemmeringen tijdens de opleiding niet kan worden toegekend. De no-riskverklaring wordt verstrekt als een werknemer bij het volgen van onderwijs belemmeringen heeft ondervonden door ziekte of gebrek en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs bij een werkgever gaat werken. Eiser is op 27 januari 2011 afgestudeerd en per 1 januari 2016 werkzaam bij [bedrijf] B.V. Het Uwv heeft daarom in 2016 al de no-riskverklaring aan eiser toegekend. De wet biedt maar eenmaal die mogelijkheid. [1] Dat eiser zich nu met een no-riskverklaring naar (toekomstige) werkgevers zich gesteund zal voelen, kan de rechtbank begrijpen. Dit strekt echter niet zo ver dat daarom aan eiser een no-riskverklaring moet worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om terug te komen weigering verlenging no-riskpolis
7. Verder begrijpt de rechtbank dat met het bestreden besluit het Uwv de aanvraag om een no-riskverklaring mede heeft opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit op bezwaar van 27 januari 2017 om alsnog tot verlenging van de no-riskpolis over te gaan.
7.1.
Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb bepaalt dat degene die een nieuwe aanvraag doet, terwijl eenzelfde aanvraag eerder is afgewezen, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden. Als dat niet gebeurt kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beslissing. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat de rechtbank dan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank evenwel aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Eiser moet dus aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden laten zien dat hij op 27 januari 2016, de datum waarop de no-riskpolis afliep, een aanzienlijk verhoogd risico had op ernstige gezondheidsklachten.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Het Uwv geeft aan dat het NPO-rapport van 1 november 2021 geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen en verwijst naar de beslissing van 27 januari 2017. Volgens het Uwv heeft eiser geen ernstige ziekte waarbij binnen enkele jaren langdurige uitval moet worden verwacht. Met het Uwv is de rechtbank eens dat uit het NPO-rapport blijkt dat er bij eiser geen sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. Dat eiser de diagnose NAH heeft waardoor hij een vertraagde snelheid van informatieverwerking heeft, was in 2016 al bekend. Dit blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen van 26 juli 2016 en 26 januari 2017, die ten grondslag liggen aan het besluit op bezwaar van 27 januari 2017 tot afwijzing van de verlenging van de no-riskpolis. In wat eiser heeft aangevoerd en op zitting heeft toegelicht, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met betrekking tot de aanvraag om een no-riskverklaring vanwege belemmeringen tijdens de opleiding terecht verwezen naar het besluit van 22 maart 2016. Ook heeft het Uwv het verzoek van eiser om terug te komen op de weigering van verlenging van de no-riskpolis mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb.
Wat kan eiser doen?
8. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij graag wil werken, maar dat hij het moeilijk vindt aan een werkgever te vertellen waarom hij wat langer over zijn werk doet dan anderen. Eiser zou hiervoor hulp kunnen zoeken zodat het voor hem makkelijker wordt om zijn mogelijkheden en beperkingen met zijn (toekomstige) werkgever te kunnen bespreken zodat deze werkgever beter kan begrijpen wat eiser nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de beslissing van het Uwv juist is. Deze beslissing blijft dan ook gehandhaafd. De rechtbank komt dan niet toe aan een beoordeling van het schadeverzoek. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 29b, eerste lid, onder d, en tiende lid, van de Ziektewet (ZW).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.