ECLI:NL:RBMNE:2023:1741

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
16/152424-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van minderjarigen door opvoeder zonder steunbewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beschuldiging van mishandeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die de verdachte opvoedde als behorend tot zijn gezin. De tenlastelegging omvat mishandelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2013 en februari 2018. Tijdens de zitting op 27 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. E.M. ter Braak, gepleit voor een veroordeling op basis van de verklaringen van de minderjarigen, die soortgelijke verhalen vertelden over de mishandelingen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Sprengers, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de jongens elkaar niet ondersteunen en dat er onvoldoende bewijs is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de minderjarigen niet voldoende steunbewijs hebben in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukt dat volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige of het slachtoffer. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen.

De benadeelde partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], hebben vorderingen ingediend voor immateriële schade, maar deze worden niet-ontvankelijk verklaard nu de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op hun vorderingen, tot op heden begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/152424-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E.M. ter Braak en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Sprengers, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hetgeen namens hen door mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
[minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2009) heeft mishandeld in de periode van 1 januari 2013 tot en met februari 2018 in [woonplaats] , terwijl hij het kind opvoedde als behorend tot zijn gezin.
Feit 2
[minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2011) heeft mishandeld in de periode van 1 januari 2013 tot en met februari 2018 in [woonplaats] , terwijl hij het kind opvoedde als behorend tot zijn gezin.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend te bewijzen. Daarbij wijst zij er op dat beide jongens soortgelijke verklaringen hebben afgelegd over de mishandelingen door verdachte. Van belang is dat de jongens uit zichzelf zijn gaan praten en bovendien komt de inhoud van het verhoor van [minderjarige 2] overeen met het door stiefmoeder opgenomen gesprek. Dat er sprake was van mishandelingen wordt daarnaast bevestigd in de rapportages van de hulpverlening, de verklaring van de oma van de jongens en het feit dat moeder verdachte heeft verlaten vanwege hetgeen de jongens haar hebben verteld over de mishandelingen. Dat uit de verklaringen van de jongens niet eenduidig kan worden afgeleid wanneer en hoe vaak de mishandelingen hebben plaatsgevonden wijt de officier van justitie aan de lange duur van de pleegperiode en de leeftijd van de jongens.
Wel vordert zij dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van de volgende op de tenlastelegging over [minderjarige 1] genoemde handelingen:
- het vastpakken en optillen;
- het gooien op bed, waarbij het (achter)hoofd tegen de muur kwam;
- het op bed onder het hoofdkussen leggen van een natte luier.
Voor de tenlastelegging over [minderjarige 2] gaat het om:
- de voorwerpen waarmee zou zijn geslagen;
- het vastpakken en optillen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een integrale vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daarbij voert de raadsvrouw aan dat de verklaringen van de jongens elkaar niet ondersteunen. Nu het strafdossier voor het overige uitsluitend bestaat uit verklaringen van personen die niet bij de vermeende mishandelingen aanwezig zijn geweest, is de conclusie dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het bewijs dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) door de rechtbank niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van de (vermeende) slachtoffers en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan - de rechter naast de betrouwbaarheid van de verklaring van de (vermeende) slachtoffers moet beoordelen of voor de beweringen van de (vermeende) slachtoffers voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de tenlastelegging moet dus niet alleen uit betrouwbaar bevonden verklaringen van de (vermeende) slachtoffers volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat afkomstig moet zijn uit een andere bron.
Betrouwbaarheid
De rechtbank heeft in het strafdossier of naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting geen objectieve aanwijzingen gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbetrouwbaar moet worden geacht. Beide hebben verteld wat er in diverse situaties volgens hen is gebeurd en hoe verdachte toen handelde. Een deel van de verklaring van [minderjarige 2] is op hoofdlijnen consistent aan hetgeen hij eerder in een opgenomen gesprek met zijn stiefmoeder heeft verteld.
Steunbewijs
Voor de verklaringen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt echter dat beide onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal afkomstig uit een andere bron. Beiden hebben hoofdzakelijk verklaard over wat henzelf is overkomen. Over de gebeurtenissen op zich verklaren zij in detail, maar onduidelijk is wanneer en hoe vaak deze hebben plaatsgevonden en of de ander daar dan bij was. Voor zover [minderjarige 2] over [minderjarige 1] heeft verklaard, is het niet mogelijk gebleken om de door hem beschreven gebeurtenissen in verband te brengen met wat [minderjarige 1] zelf heeft verklaard. Met de raadsvrouw is de rechtbank, tot slot, van oordeel dat het strafdossier verder enkel verklaringen en geschriften bevat die gebaseerd zijn op wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. Dit betreft dan ook geen bewijsmateriaal afkomstig uit een andere bron.
Gelet hierop acht de rechtbank onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig om het ten laste gelegde bewezen te verklaren. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de feiten 1 en 2.

5.BENADEELDE PARTIJEN

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen allebei een bedrag van € 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en acht deze beide toewijsbaar inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Eventueel kunnen de bedragen worden gematigd, vanwege de ouderdom van de zaak.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat in het geval van een veroordeling, de gevorderde bedragen dienen te worden gematigd. Volgens de verdediging gaat het niet om stelselmatige mishandelingen. Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt tevens dat er geen aangetoond psychisch letsel is.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering nu verdachte van het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken. De benadeelde partijen zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen hun vorderingen. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [minderjarige 2]
  • verklaart [minderjarige 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [minderjarige 1]
  • verklaart [minderjarige 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. L.M.M. Heppe en P.J. Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.E.J. van de Mortel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot
en met februari 2018 te [woonplaats] een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2009) heeft mishandeld door die [minderjarige 1] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht/hard)
- te slaan in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of de billen, althans
op/tegen het lichaam en/of
- te knijpen in de arm(en), althans in het lichaam en/of
- toe te schreeuwen en/of te schelden en/of
- vast te pakken bij de arm(en) en/of heup(en), althans bij/aan het lichaam en/of op
te tillen en/of
- op een bed te gooien waarbij het (achter)hoofd tegen de muur kwam en/of
- een natte luier onder zijn hoofdkussen op bed te leggen en/of
- te schoppen/trappen op/tegen de (linker)knie, althans op/tegen het lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot
en met februari 2018 te [woonplaats] een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2011) heeft mishandeld door die [minderjarige 2] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht/hard)
- te slaan op/tegen de buik, althans het lichaam met een slipper en/of een riem,
althans een dergelijk voorwerp en/of
- vast te pakken bij de arm(en) en/of heup(en), althans bij/aan het lichaam en/of op
te tillen en/of
- op een bed te gooien waarbij het (achter)hoofd tegen de muur kwam en/of
- te schoppen/trappen op/tegen het (rechter) (onder)been, althans op/tegen het
lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )