In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beschuldiging van mishandeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die de verdachte opvoedde als behorend tot zijn gezin. De tenlastelegging omvat mishandelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2013 en februari 2018. Tijdens de zitting op 27 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. E.M. ter Braak, gepleit voor een veroordeling op basis van de verklaringen van de minderjarigen, die soortgelijke verhalen vertelden over de mishandelingen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Sprengers, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de jongens elkaar niet ondersteunen en dat er onvoldoende bewijs is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de minderjarigen niet voldoende steunbewijs hebben in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukt dat volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige of het slachtoffer. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen.
De benadeelde partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], hebben vorderingen ingediend voor immateriële schade, maar deze worden niet-ontvankelijk verklaard nu de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op hun vorderingen, tot op heden begroot op nihil.