In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 11 februari 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 14 maart 2023 een verweerschrift ontvangen van verweerder. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. In deze zaak is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 2 oktober 2022 in gebreke gesteld, en heeft meer dan twee weken later, op 17 februari 2023, beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen, en dat dit in principe binnen twee weken na verzending van de uitspraak moet gebeuren. Verweerder heeft verzocht om een langere termijn van dertien weken, wat de rechtbank in overweging neemt. Gezien het aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen, oordeelt de rechtbank dat de termijn van twee weken te kort is. De rechtbank verleent verweerder een termijn van twaalf weken om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in bijzondere gevallen.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat verweerder de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50, en moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2023.