Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een kort geding aangespannen tegen De Volksbank N.V. naar aanleiding van de opzegging van hun bancaire relatie en de opeising van een hypothecaire geldlening. De eisers hebben op 1 december 2021 een hypotheekaanvraag ingediend bij De Volksbank voor de financiering van een woning. De Volksbank heeft echter op basis van een cliëntenonderzoek, dat zij moest uitvoeren op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), besloten de bancaire relatie te beëindigen. Dit besluit volgde na vragen over de beëindiging van het dienstverband van [eiser sub 1] bij [bedrijf] B.V. en de verschillende verklaringen die hij hierover heeft afgelegd. De eisers vorderden in kort geding dat De Volksbank zou worden verboden om de opzegging door te voeren en de hypothecaire lening op te eisen, en dat zij toegang zouden krijgen tot hun kredietverlening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen van de eisers, met name omdat de hypothecaire lening is opgeëist en zij het bedrag vóór 30 maart 2023 moesten terugbetalen. De rechter heeft echter ook vastgesteld dat de vordering tot verwijdering van gegevens uit de frauderegisters niet voldoende was onderbouwd en daarom is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten om De Volksbank tijdelijk te verbieden om tot executie van het recht van hypotheek over te gaan, zodat de eisers de gelegenheid hebben om een bodemprocedure te starten. De schorsing van de executie zal worden verlengd zolang de eisers aan hun financiële verplichtingen blijven voldoen en de bodemprocedure voortzetten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.