7.3.De rechtbank komt tot de conclusie dat de heffingsambtenaar onvoldoende begrijpelijk heeft toegelicht waarom in dit geval met het verschil in inhoud tussen de woning en de referentiewoningen geen rekening hoeft te worden gehouden. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank geen aansluiting worden gezocht bij de onderbouwing van de waarde in de taxatiematrix, waarin geen correctie voor het verschil in inhoud is toegepast. Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt.
8. Eiser heeft nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers wordt toegepast en hoe de onderlinge verschillen in de KOUDVL-factoren zijn gecorrigeerd, dat de uitspraak op bezwaar geen inzicht geeft in de waardes van alle objectonderdelen en dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40 Wet WOZ de grondstaffel niet heeft overgelegd. De rechtbank bespreekt deze gronden niet in haar uitspraak, omdat het beroep gegrond is op basis van wat zij onder 7 heeft geoordeeld.
9. De rechtbank overweegt vervolgens dat eiser onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de waarde maximaal € 545.000,- zou moeten zijn. Het rapport van [bedrijf] B.V. dat hij daaraan ten grondslag legt is daarvoor te summier. Uit het taxatierapport blijkt onvoldoende hoe de waardering tot stand is gekomen en er wordt niet uiteengezet hoe de genoemde referentiewoningen de voorgestelde waarde van de onroerende zaak onderbouwen. Verder stelt eiser bijvoorbeeld dat de woning in een matige onderhoudstoestand verkeert, gedateerde voorzieningen heeft en slecht is geïsoleerd, maar de enkele ingezoomde foto’s van voegen en de foto van de badkamer vindt de rechtbank onvoldoende om mee te gaan in de door eiser geschetste staat van de woning, ook nu de heffingsambtenaar dit betwist en hij het door eiser in 2011 ingevulde inlichtingenformulier heeft overgelegd waarin de staat van het object als goed en compleet gerenoveerd wordt omschreven.
10. Omdat partijen de door hen verdedigde waarde niet aannemelijk maken, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank stelt de waarde van de onroerende zaak schattenderwijs vast op € 800.000,-.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.266,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Ook dient de heffingsambtenaar de kosten die eiser heeft gemaakt voor het taxatierapport van [bedrijf] B.V. te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op
€ 128,26(2 uren à € 53,- per uur, inclusief BTW). In totaal bedraagt de vergoeding dus € 2.394,26.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 naar een bedrag van € 800.000,- en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomst vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.394,26;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: