ECLI:NL:RBMNE:2023:1884

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/4727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing woningurgentie met zoekprofiel voor twee kamers; beroep op hardheidsclausule afgewezen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, wordt het beroep van eiser tegen de toewijzing van woningurgentie met een zoekprofiel voor twee kamers beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.F. Wienen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, dat op 21 april 2022 zijn aanvraag voor woningurgentie heeft afgewezen. Eiser stelt dat zijn dochter, die om de twee weken een weekend bij hem verblijft, tot zijn huishouden behoort en dat hij recht heeft op een zoekprofiel voor drie kamers.

De rechtbank heeft op 3 april 2023 de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat de dochter van eiser niet tot zijn huishouden behoort, omdat zij haar hoofdverblijf bij haar moeder heeft en slechts af en toe bij eiser verblijft. Hierdoor komt eiser op basis van de urgentieregeling in aanmerking voor een zoekprofiel voor twee kamers, wat in lijn is met de Huisvestingsverordening Almere 2019.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een afwijking van de Huisvestingsverordening rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat het Kinderrechtenverdrag geen rechtstreekse werking heeft en dat de belangenafweging van het college niet onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4727
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toewijzing van woningurgentie met een zoekprofiel voor twee kamers.
Het college heeft met het besluit van 21 april 2022 op de aanvraag van eiser beslist. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij het zoekprofiel van twee kamers gebleven.

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 26 augustus 2022 op 3 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

Aan eiser is urgentie verleend voor een woningtoewijzing op medische gronden. Daarbij is een zoekprofiel gegeven voor twee kamers. Eiser is het hier niet mee eens. Hij wil een zoekprofiel voor drie kamers.
Eiser heeft aangevoerd dat hij een dochter van 16 jaar oud heeft, die eens in de twee weken een weekend bij hem is op basis van de omgangsregeling. Nu zij ouder wordt is ze ook daarbuiten regelmatig bij hem. Zij hoort tot zijn huishouden, zodat een urgentie voor een driekamer woning moet worden toegewezen.
Eiser heeft verder aangevoerd – zoals ter zitting toegelicht – dat de belangenafweging in kader van de in Bijlage II opgenomen afwijkingsmogelijkheid gelegen in de persoonlijke omstandigheden van eiser niet goed is verricht en dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. Het is noodzakelijk dat de dochter een eigen kamer heeft. Dat heeft zij ook in de huidige woning van eiser. Het kan niet zo zijn dat eiser op basis van de aan hem verleende urgentie een woning krijgt waarbij hij er feitelijk op achteruit gaat. Eiser beroept zich op het Kinderrechtenverdrag. Het grote belang bij een eigen kamer blijkt ook uit het feit dat de dochter is blijven zitten en extra ondersteuning krijgt met het leren.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening) komt een urgent woningzoekende met voorrang in aanmerking voor woonruimte die passend is gelet op de verhouding tussen de omvang van het huishouden van de woningzoekende en het aantal kamers.
De passendheidscriteria zijn uitgewerkt in Bijlage II bij de Huisvestingsverordening. Voor één persoon van 23 jaar en ouder wordt woonruimte bestaande uit één of twee kamers passend geacht. Voor één ouder en één kind wordt woonruimte bestaande uit 3 kamers passend geacht. Een huishouden kan een extra kamer toegewezen krijgen, als één of meer kinderen in de middelbare schoolleeftijd zijn, om te voorkomen dat ouders en kinderen van ongelijk geslacht een kamer moeten delen. Het college is bevoegd om gerelateerd aan persoonlijke omstandigheden van de woningzoekende van het in deze bijlage bepaalde kameraantal af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dochter van eiser niet tot zijn huishouden behoort, omdat zij haar hoofdverblijf niet bij hem heeft. De dochter van eiser heeft haar hoofdverblijf bij haar moeder en staat ook bij haar ingeschreven in de Brp. Zij verblijft ook daadwerkelijk het grootste deel van de tijd bij haar moeder. Ter zitting is besproken dat zij om de week een weekend bij eiser is en deels in de vakanties. Op schooldagen is zij niet bij eiser vanwege de fietsafstand naar school. Gelet daarop en gelet op het bestaande grote tekort aan woonruimte, is het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk om de dochter niet tot het huishouden van eiser te rekenen. Dit betekent dat het huishouden van eiser bestaat uit één persoon en dat het college terecht heeft gesteld dat eiser op basis van de urgentieregeling in aanmerking komt voor een zoekprofiel voor twee kamers.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om van de in Bijlage II opgenomen afwijkingsmogelijkheid van het aantal kamers gebruik te maken. Eiser heeft geen in zijn persoon (en overigens ook niet in de persoon van zijn dochter) gelegen omstandigheden aangevoerd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het college zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dan er geen aanleiding is om van voornoemde regeling af te wijken op grond van de in artikel 27 van de Huisvestingsverordening opgenomen hardheidsclausule. Op grond van dit artikel kan het college ten gunste van de woningzoekende van de Huisvestingsverordening afwijken indien strikte naleving ervan tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Uit de toelichting bij de Huisvestingsverordening blijkt dat daarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden geen sprake is. Het is begrijpelijk dat eiser zijn dochter een eigen kamer gunt als zij bij hem is, en de rechtbank begrijpt ook dat het niet ideaal is dat dit op grond van de woningurgentie niet het geval is, maar dit rechtvaardigt – mede gezien de grote woning nood – niet een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Ook ontleent eiser aan het Kinderrechtenverdrag niet het recht op een eigen kamer voor zijn dochter, omdat dit verdrag geen rechtstreekse werking heeft.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen urgentie krijgt met een zoekprofiel voor drie kamers. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr.M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.