ECLI:NL:RBMNE:2023:1889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 23/289
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 april 2023, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vooraankondiging van compensatie kinderopvangtoeslag, maar verweerder had niet tijdig op dit bezwaar beslist. Eiseres stelde dat zij op 9 mei 2021 bezwaar had gemaakt tegen de vooraankondiging van 27 april 2021. De rechtbank oordeelde dat de brief van eiseres als bezwaarschrift moest worden opgevat, ondanks dat verweerder het bezwaar als niet-ontvankelijk had aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn was overschreden en dat eiseres procesbelang had bij een beslissing op haar bezwaar. De rechtbank droeg verweerder op om binnen tien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het betaalde griffierecht van € 50,- werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 9 mei 2021 tegen de vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 27 april 2021.
Op 2 maart 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Eiseres stelt in haar beroepschrift dat zij op 27 april 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 april 2022. De rechtbank houdt het ervoor dat eiseres hiermee bedoelt dat zij op 9 mei 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 april 2021 en dat beide data verschrijvingen zijn. Zij heeft namelijk deze documenten bijgevoegd als bijlagen bij haar beroepschrift en daar ook naar verwezen. Verder merkt de rechtbank op dat op de brief van eiseres van 9 mei 2021 staat dat het een zienswijze is op de vooraankondiging van 27 april 2021. Omdat verweerder deze brief heeft aangemerkt als een bezwaarschrift en deze al bij brief van 2 juli 2021 als zodanig heeft bevestigd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de brief van 9 mei 2021 niet ook als bezwaarschrift op te vatten.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang heeft bij een besluit op bezwaar. Het bezwaar is immers gericht tegen de vooraankondiging en dat is geen besluit waartegen het rechtsmiddel van bezwaar openstaat.
5. De rechtbank volgt dit niet. Eiseres is het niet eens met het in de vooraankondiging vastgestelde compensatiebedrag en wil met het instellen van bezwaar bereiken dat dit bedrag verhoogd wordt. Of zij hierin gelijk krijgt is niet relevant voor het aannemen van procesbelang. Eiseres heeft dus belang bij een beslissing op haar bezwaar.
6. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 9 mei 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [4]
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling van 2 augustus 2022, te weten bij brief van 16 januari 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
9. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. [6] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
10. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
11. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van tien weken af te wijken. Verweerder moet daarom uiterlijk 11 mei 2023 een beslissing op bezwaar bekendmaken.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
14. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 9 februari 2023 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 11 mei 2023 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.