ECLI:NL:RBMNE:2023:1894
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Utrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente had de WOZ-waarde vastgesteld op € 215.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 172.000. Eiser is het niet eens met deze waarde en stelt dat deze te hoog is en niet hoger kan zijn dan € 115.000. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de bestreden uitspraak van de heffingsambtenaar.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar een taxatiematrix heeft overgelegd waarin de woning van eiser wordt vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen bruikbaar zijn voor vergelijking en dat de waarde van de woning van eiser in overeenstemming is met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen.
Eiser heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de staat van de woning, waaronder verzakkingen en achterstallig onderhoud. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in de taxatiematrix voldoende rekening heeft gehouden met de kwaliteit en uitstraling van de woning. Ook de ligging van de woning, die eiser als negatief heeft aangeduid, is door de heffingsambtenaar in de waardering meegenomen. De rechtbank concludeert dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde niet hoger is dan de economische waarde op de waardepeildatum. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.