ECLI:NL:RBMNE:2023:1977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10347570 AE VERZ 23-10 en 10400740 AE VERZ 23-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en gefingeerde retouren in de detailhandel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in twee procedures die verband houden met het ontslag op staande voet van een werkneemster, [verzoekster], door haar werkgever, de besloten vennootschap [bedrijf]. De werkneemster was sinds 1 maart 2004 in dienst en vervulde de functie van storemanager. Het ontslag op staande voet werd gegeven naar aanleiding van vermoedens van fraude met retouren in de winkel waar zij werkzaam was. De werkneemster heeft het ontslag betwist en verzocht om vernietiging ervan, evenals om betaling van haar loon en een transitievergoeding. De werkgever heeft het ontslag verdedigd door te stellen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag, namelijk het niet naleven van de retourprocedures en het zelf ondertekenen van retourbonnen, wat in strijd was met de interne regels.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster inderdaad de procedures niet correct heeft gevolgd, maar dat niet bewezen was dat zij persoonlijk voordeel had gehaald uit de onregelmatigheden. Desondanks oordeelde de rechter dat het zelf ondertekenen van retourbonnen door de werkneemster ernstig verwijtbaar was en dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. Het verzoek van de werkneemster tot vernietiging van het ontslag werd afgewezen, evenals haar verzoek om wedertewerkstelling en betaling van een billijke vergoeding. In de tweede procedure heeft de werkgever een gefixeerde schadevergoeding gevorderd, die door de rechter werd toegewezen, omdat de werkneemster op grond van het ontslag op staande voet deze vergoeding verschuldigd was. De kantonrechter heeft de werkneemster ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
Beschikking van 4 mei 2023
in de zaak met zaaknummer: 10347570 AE VERZ 23-10 MS/1270
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H. den Besten,
tegen:
de besloten vennootschap
[bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [bedrijf] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. B.M.C. Stenden,
en in de zaak met zaaknummer 10400740 AE VERZ 23-12 MS/1270
de besloten vennootschap
[bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [bedrijf] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B.M.C. Stenden,
tegen
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. H. den Besten.

1.De procedure

in de zaak 10347570
1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 16 februari 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
1.2.
[bedrijf] heeft een verweerschrift met producties en een zelfstandig tegenverzoek en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.3.
[verzoekster] heeft een verweerschrift tegen het tegenverzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
in de zaak 10400740
1.4.
[bedrijf] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 17 maart 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
1.5.
[verzoekster] heeft een verweerschrift ingediend.
in beide zaken
1.6.
[bedrijf] heeft nadere producties ingediend. [verzoekster] heeft bij brief op deze producties gereageerd.
1.7.
Op 6 april 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar de beide procedures zijn behandeld. [verzoekster] is verschenen met haar vader, haar oom, en haar gemachtigde mr. H. den Besten. Van de kant van [bedrijf] zijn verschenen mevrouw [HR manager] , HR Manager bij [bedrijf] , mevrouw [HR adviseur] , HR adviseur bij [bedrijf] , mevrouw [regiomanager] (hierna: [regiomanager] ), regiomanager bij [bedrijf] , mevrouw [sales manager] , sales manager bij [bedrijf] en mr. B.M.C. Stenden, gemachtigde van [bedrijf] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij [bedrijf] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 4 mei 2023 uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [1986] , is sinds 1 maart 2004 in dienst van [bedrijf] . Zij was vanaf 1 juli 2014 werkzaam als storemanager in de store [store] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, de laatste tijd voor 34 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Retail Non-Food van toepassing.
2.2.
[bedrijf] heeft begin 2023 een bedrijfsrechercheur ingeschakeld, de heer [bedrijfsrechercheur] (hierna: [bedrijfsrechercheur] ) van Risc & Fraud Investigations (hierna R&F), omdat haar was gebleken dat er in de store in [store] ongebruikelijk veel retouren werden aangemaakt en zij een vermoeden had dat hiermee gefraudeerd werd.
2.3.
[bedrijfsrechercheur] heeft onderzoek naar de retouren gedaan en heeft een aantal onregelmatigheden geconstateerd. [bedrijfsrechercheur] en [regiomanager] hebben [verzoekster] in een gesprek op 18 januari 2023 met deze onregelmatigheden geconfronteerd. Na afloop van dit gesprek heeft [regiomanager] [verzoekster] op staande voet ontslagen. Zij heeft dit ontslag schriftelijk aan [verzoekster] bevestigd bij brief van 19 januari 2023, waaraan een verslag van het gesprek van 18 januari 2023 was gehecht. In deze brief staat onder meer het volgende:
“U heeft uw plichten als werknemer op grove wijze veronachtzaamd en u bent het vertrouwen van [bedrijf] onwaardig geworden. In uw functie van storemanager heeft u bovendien een voorbeeldfunctie en dient u als geen ander het beleid van [bedrijf] uit te dragen en de regels na te leven. U hebt de regels met voeten getreden door procedures aangaande o.a. maar niet uitsluitend retouren en het controleren van het fröbelvel uit het huisreglement niet na te leven, terwijl u zo goed op de hoogte was, noch had u hier enige verklaring voor en/of kon u uw betrokkenheid bij de gedane constateringen middels een verklaring ontkrachten. Dat is onacceptabel.
(…)
De in het rapport van R&F omschreven feiten vormen ieder voor zich maar in ieder geval in samenhang met elkaar een dringende reden in de zin van artikel 7:677 juncto artikel 7:678 BW.
(…)
Tot slot, [bedrijf] voert een actief fraudebeleid, zoals ook blijkt uit het ondernemingsreglement. U bent met deze reglementen, verzamend in ons personeelshandboek, bekend. Wanneer blijkt dat medewerkers zich schuldig maken aan diefstal, verduistering, interne fraude of het vervalsen van de administratie zal [bedrijf] in alle gevallen onmiddellijk overgaan tot ontslag op staande voet.”
2.4.
[verzoekster] heeft [bedrijf] bij e-mail van 19 januari 2023 laten weten dat zij het niet eens is met het ontslag op staande voet en dat zij beschikbaar is voor werk.
in de zaak 10347570

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

het verzoek
3.1.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat geen sprake is van een dringende reden. Zij verzoekt de kantonrechter:
a. primair het ontslag op staande voet te vernietigen en [bedrijf] te veroordelen om het bedongen loon van € 2.516,00 bruto plus vakantiegeld te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd en tevens onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag haar toe te laten om de bedongen arbeid uit te voeren;
b. subsidiair: [bedrijf] te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding van € 17.103,00 bruto en een billijke vergoeding van € 65.235,20 bruto;
c. primair en subsidiair: [bedrijf] te veroordelen in de kosten van de procedure.
het verweer
3.2.
[bedrijf] stelt zich op het standpunt dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen omdat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
vervaltermijn en toetsingskader
3.3.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
3.4.
Kern van het geschil is de vraag of het op 18 januari 2023 aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
3.5.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
3.6.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is, zal enkel vastgesteld moeten worden of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
onderbouwing dringende reden door [bedrijf]
3.7.
stelt dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet omdat [verzoekster] met de retouren heeft gefraudeerd. Als dit niet komt vast te staan, staat volgens [bedrijf] in ieder geval vast dat [verzoekster] grovelijk haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden en een werkomgeving heeft gefaciliteerd waar in grote schaal kon worden gefraudeerd met retouren. Ook dit kwalificeert mede gelet op haar voorbeeldfunctie en het feit dat [verzoekster] zich bewust was van de verplichtingen die op haar rustten als een dringende reden.
3.8.
[bedrijf] licht toe dat op de arbeidsovereenkomst het Personeelshandboek van toepassing is verklaard, waar het Huisreglement deel van uitmaakt. In dit Huisreglement zijn onder meer voorschriften voor retouren opgenomen waar medewerkers zich aan moeten houden. Het gaat daarbij om de volgende voorschriften:
A. Producten kunnen binnen 14 dagen na aankoopdatum worden geruild (dat staat op de originele kassabon).
B. Producten worden alleen retour genomen indien de klant beschikt over de originele kassabon. Door de originele kassabon moet een kruis worden gezet. Indien bij wijze van uitzondering een retour zonder originele kassabon wordt geaccepteerd omdat de retour middels de postcode van de klant of klantenkaart gekoppeld kan worden aan een eerdere bestelling, wordt geen contant geld (terug) gegeven, maar kan het product uitsluitend geruild worden of krijgt de klant een giftcard.
C. De originele kassabon moet gehecht worden aan de retourbon.
D. De retourbon wordt in het bijzijn van de klant aangemaakt door het storemanagement (storemanager of assistent-manager), of door een daartoe bevoegd persoon, en gezamenlijk (door twee medewerkers en de klant) volledig ingevuld en ondertekend.
E. De klant dient zelf haar/zijn naam, adres en telefoonnummer in te vullen en een handtekening te zetten.
F. Als de klant het product dat retour wordt gebracht, wil ruilen met een ander product,
krijgt de klant altijd een kassabon mee van het nieuwe product.
G. Het storemanagement controleert dagelijks aan de hand van de store afrekening alle retourbonnen op het fröbelvel. Tevens dient te worden gecontroleerd of bovenstaande procedure is gevolgd.
3.9.
[bedrijf] stelt dat [verzoekster] als storemanager (net als vijf vaste collega’s, waaronder de assistent storemanager) geautoriseerd is om retouren in ontvangst te nemen. Zij beschikken over een persoonlijk kassanummer waarmee het aanmaken van retouren mogelijk is. Uit het onderzoek van R&F is het volgende gebleken.
  • In de periode juli tot en met december 2022 zijn er in totaal 421 retouren verwerkt in de store [store] . Dat is meer dan 4% van alle omzet en aanzienlijk hoger dan het landelijk gemiddelde van 2,55%.
  • Van deze 421 retouren zijn er 73 geaccepteerd zonder originele kassabon, wat in strijd is met voorschrift B en C.
  • Bij 60 van de 73 retouren zonder originele kassabon is het aankoopbedrag (beweerdelijk) contant terugbetaald. Ook dit is in strijd met voorschrift B.
  • Van deze 60 retouren zijn er 56 of 57 retouren op het kassanummer van [verzoekster] aangemaakt.
  • De retourbonnen die zonder originele kassabon met het kassanummer van [verzoekster] waren aangemaakt, waren in strijd met voorschrift D niet door een tweede medewerker getekend, maar door [verzoekster] voorzien van een handtekening én een paraaf. Ook een storemanager is verplicht om bij het ondertekenen van een retourbon een tweede handtekening van een collega te vragen, zodat er altijd een dubbele controle op zit.
  • De retouren zonder originele kassabon die op het kassanummer van [verzoekster] zijn aangemaakt en zijn voorzien van een handtekening en een paraaf van [verzoekster] , zijn veelal niet te koppelen aan een eerdere aankoop.
  • De klantgegevens zijn ook veelal niet door de klant zelf opgeschreven, maar
- blijkens haar handschrift - door [verzoekster] . Dit is in strijd met voorschrift E. De klantgegevens die in het handschrift van [verzoekster] op de retourbonnen zijn geschreven, blijken veelal niet te bestaan. De telefoonnummers zijn bijvoorbeeld niet correct.
  • Op de retourbonnen zonder originele kassabon van [verzoekster] staat ook meermaals dat het artikel retour wordt gebracht, omdat het een ander product moest zijn of dat het product online goedkoper door [bedrijf] werd aangeboden. De klantgegevens ontbreken in die gevallen geheel en er is ook geen nieuwe kassabon uitgedraaid, wat in strijd is met voorschrift F.
  • In de store [store] wordt in vergelijking met andere stores bij retouren het aankoopbedrag veel vaker contant terugbetaald dan per pin.
  • Van de retouren die op het kassanummer van [verzoekster] waren aangemaakt zonder originele kassabon, was het terugbetalingsbedrag een onverklaarbaar rond bedrag, terwijl de prijs van producten van [bedrijf] vrijwel nooit een rond bedrag is. [bedrijf] wijst erop dat een rond bedrag gemakkelijker uit de kassa is te halen dan een niet rond bedrag, waarbij ook muntgeld uit de kassa moet worden gehaald om een kasverschil te voorkomen.
  • De meeste gefingeerde retouren waarvan het onverklaarbare en ronde bedrag (beweerdelijk) is uitbetaald, zijn rond lunchtijd aangemaakt. Er zijn dan weinig collega’s in de winkel, zodat de kans het kleinst is dat de fraudeur ‘gepakt’ wordt door een collega.
  • [verzoekster] heeft in een aantal gevallen de voorraadboekhouding gemanipuleerd om de valse retouren te verhullen.
het verweer van [verzoekster]
3.10.
stelt in de eerste plaats - zo begrijpt de kantonrechter - dat het haar niet duidelijk was dat ook het plegen van fraude aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd. De kantonrechter is echter van oordeel dat haar dit voldoende duidelijk moet zijn geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] in haar verzoekschrift stelt dat zij tijdens het gesprek op 18 januari 2023 van fraude is beschuldigd en dit tijdens de mondelinge behandeling nog eens heeft bevestigd. Gelet hierop staat voldoende vast dat ook de beschuldiging van fraude haar op 18 januari 2023 als dringende reden voor het ontslag op staande voet is meegedeeld. Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat de brief van 19 januari 2023 waarmee het ontslag op staande voet is bevestigd vrij algemeen is geformuleerd, maar ook hierin wordt uitdrukkelijk naar fraude - namelijk het fraudebeleid van [bedrijf] - verwezen. [verzoekster] heeft nog aangevoerd dat zij na het gesprek op 18 januari 2023 afscheid wilde nemen van een collega die nog in de winkel stond en dat [regiomanager] haar toen heeft verteld dat zij tegen deze collega kon zeggen dat zij was ontslagen omdat zij de protocollen van [bedrijf] niet had nageleefd. [verzoekster] kon hieruit echter in redelijkheid niet de conclusie trekken dat de gestelde fraude geen reden voor het ontslag op staande voet was. Het had haar duidelijk kunnen zijn dat [regiomanager] het op dat moment niet wenselijk vond - bijvoorbeeld ter bescherming van [verzoekster] zelf - om de collega van [verzoekster] de volledige reden voor het ontslag op staande voet mee te delen.
3.11.
[verzoekster] heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat zij heeft gefraudeerd en is daarbij gedetailleerd ingegaan op de bevindingen van R&F. [verzoekster] erkent dat zij niet altijd volledig volgens de regels heeft gehandeld, maar tekent daarbij aan dat de regels haar ook niet altijd geheel bekend waren en dat deze in de praktijk vaak niet werkbaar waren. Zij stelt dat zij altijd in het belang van de klant en het bedrijf heeft gehandeld. [verzoekster] heeft toegelicht dat ook andere collega’s op haar persoonlijke kassanummer werkten, omdat zij vaak te maken hadden met storingen van het kassasysteem waardoor hun kassanummers werden geblokkeerd.
fraude is niet komen vast te staan
3.12.
[verzoekster] heeft niet betwist dat zij op grond van de arbeidsovereenkomst en - meer in het bijzonder - het Huisreglement verplicht was de door [bedrijf] genoemde voorschriften voor de afhandeling van retouren in acht te nemen. Zij heeft ook niet gemotiveerd betwist dat zij van deze voorschriften op de hoogte was. Op basis van de stellingen van partijen en de overgelegde stukken is voldoende komen vast te staan dat [verzoekster] de procedures voor het behandelen van retouren niet altijd goed heeft gevolgd. Niet is echter komen vast te staan dat zij daarmee fraude heeft gepleegd. Om fraude aan te nemen is nodig dat [verzoekster] daar persoonlijk voordeel van heeft gehad. Aan [bedrijf] kan worden toegegeven dat er veel aanwijzingen zijn dat het geld van de retouren niet aan de klanten ten goede is gekomen, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat [verzoekster] het geld in eigen zak heeft gestoken. Niemand heeft immers gezien dat [verzoekster] op enig moment voor zichzelf geld uit de kassa heeft gehaald. Er is slechts sprake van indirect bewijs. De kantonrechter is er onvoldoende van overtuigd dat uit dit indirecte bewijs geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat [verzoekster] het geld van de retouren heeft verduisterd. Daarbij wordt meegewogen dat [verzoekster] heeft gesteld dat ook andere collega’s van haar kassanummer gebruik maakten. [bedrijf] heeft onvoldoende betwist dat dit mogelijk was en in de praktijk ook gebeurde. De omstandigheid dat de door [bedrijf] genoemde retouren op het kassanummer van [verzoekster] zijn aangemaakt is dus geen sluitend bewijs dat [verzoekster] deze retouren heeft behandeld.
het zelf ondertekenen en paraferen van de retourbonnen is ernstig verwijtbaar
3.13.
Wel staat voldoende vast, dat [verzoekster] op retourbonnen zowel haar eigen handtekening als haar eigen paraaf heeft gezet terwijl retourbonnen op grond van voorschrift D door twee medewerkers moeten worden ondertekend. [verzoekster] heeft niet betwist dat zij van deze regel op de hoogte was en wat de achtergrond van deze regel was, namelijk dat de retour door een collega werd gecontroleerd. Het belang dat [bedrijf] hecht aan een goede controle van de retouren blijkt ook uit het feit dat de retourbonnen op een zogenaamd fröbelvel naar het hoofdkantoor moesten worden gestuurd, waar nogmaals een controle plaatsvond. Door op de retourbonnen zowel haar handtekening als haar paraaf te zetten, wekte [verzoekster] tegenover het hoofdkantoor de indruk dat de retourbonnen door een collega waren gecontroleerd. [verzoekster] maakte het de medewerkers van het hoofdkantoor daarmee onmogelijk om te constateren dat de voorgeschreven controle door een andere collega niet had plaatsgevonden en de eindcontrole goed uit te voeren. Dit is ernstig verwijtbaar. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat [verzoekster] als storemanager bij uitstek verantwoordelijk was voor de juiste afhandeling en de controle van de retouren.
3.14.
[verzoekster] heeft gesteld dat het in de praktijk niet altijd mogelijk was een handtekening van een collega te krijgen omdat er niet zo veel medewerkers in de winkel aanwezig waren en zij soms lunchpauze hadden of met een klant bezig waren. [bedrijf] heeft echter gesteld dat het filiaal [store] geen drukke winkel is. Los daarvan heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd dat het niet mogelijk was dat een collega de retourbon op een later moment controleerde en ondertekende en dat er voor haar geen enkele andere oplossing was dan de retourbon zelf te ondertekenen en te paraferen. Als dit inderdaad het geval was geweest, had het bovendien op de weg van [verzoekster] gelegen dit aan de orde te stellen bij haar leidinggevende [regiomanager] of bij het hoofdkantoor. Niet is gebleken dat zij dit heeft gedaan.
er is sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet
3.15.
Het voorgaande levert een dringende reden op voor het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet. De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De handelwijze van [verzoekster] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op haar rustende verplichting zich jegens [bedrijf] als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [bedrijf] in haar moest kunnen stellen, dat van [bedrijf] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
afwijzing verzoeken
3.16.
[bedrijf] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op 18 januari 2023 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door [verzoekster] verzochte wedertewerkstelling, de loonvordering en het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding.
3.17.
Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt overwogen dat de werknemer van rechtswege aanspraak heeft op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd. Op grond van lid 7 sub c van dat artikel is de transitievergoeding echter niet verschuldigd als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Zoals hierboven onder 3.13 is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat zij ook geen recht heeft op een transitievergoeding.
het tegenverzoek
3.18.
[bedrijf] heeft een tegenverzoek ingediend, waarbij zij verzoekt [verzoekster] te veroordelen om aan haar een schadebedrag van € 6.140,00 te betalen en de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade van € 1.285,32.
3.19.
Het schadebedrag van € 6.140,00 betreft het totaalbedrag waarvoor [verzoekster] in de onderzoeksperiode juli tot en met december 2022 volgens [bedrijf] gefingeerde retouren heeft aangemaakt. [bedrijf] baseert haar verzoek op artikel 7:661 BW en stelt dat hier sprake is van schade die [verzoekster] bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst aan [bedrijf] heeft toegebracht en die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoekster] . Zoals hierboven is geoordeeld, is echter niet komen vast te staan dat [verzoekster] dit bedrag in eigen zak heeft gestoken en dat alleen zij voor dit tekort verantwoordelijk is. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
3.20.
Hetzelfde geldt voor het verzoek tot vergoeding van de onderzoekskosten van R&F van € 1.285,32. Nu niet is komen vast te staan dat [verzoekster] zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen, kunnen de onderzoekskosten die [bedrijf] heeft gemaakt om dit vast te stellen ook niet op [bedrijf] worden verhaald.
het voorwaardelijk tegenverzoek
3.21.
[bedrijf] verzoekt, voor zover de kantonrechter van oordeel is dat geen sprake is van een dringende reden, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van primair (ernstig) verwijtbaar handelen van [verzoekster] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW) en meer subsidiair een combinatie van omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 sub i BW). Omdat hierboven al is geoordeeld dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet, is de voorwaarde waaronder dit ontbindingsverzoek is ingesteld niet vervuld. De kantonrechter laat dit verzoek daarom verder buiten bespreking.
3.22.
[verzoekster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [bedrijf] tot op heden begroot op € 793,00 voor salaris gemachtigde.
3.23.
[bedrijf] heeft om vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten en om vergoeding van de nakosten gevraagd. Dit verzoek zal worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.
in de zaak 10400740

4.Het verzoek en de beoordeling daarvan

het verzoek
4.1.
[bedrijf] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat [verzoekster] aan [bedrijf] een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW verschuldigd is ter hoogte van € 4.644,02 en dat het [bedrijf] is toegestaan de vordering die zij ter zake op [verzoekster] heeft te verrekenen met de eindafrekening;
b. [verzoekster] te veroordelen om het resterende deel van de gefixeerde schadevergoeding van € 1.257,74 aan [bedrijf] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023;
c. [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten.
de onderbouwing van het verzoek
4.2.
[bedrijf] stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet en dat [verzoekster] daarom op grond van artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Bij regelmatige opzegging zou de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2023 zijn geëindigd. De gefixeerde schadevergoeding is dan ook gelijk aan het loon vanaf 18 januari 2023 tot 1 maart 2023 (1,59 maandsalaris). Het maandsalaris van [verzoekster] bedraagt € 2.920,77 inclusief vakantiebijslag (€ 2.704,42 + 8%). De gefixeerde schadevergoeding bedraagt dus € 4.644,02. [bedrijf] heeft dit bedrag op 18 januari 2023 verrekend met de openstaande vakantiedagen en vakantiegeld van € 1.267,28 en het loon tot 18 januari 2023 van € 2.119,00. Na verrekening resteert een door [verzoekster] aan [bedrijf] te betalen bedrag van € 1.257,74, vermeerderd met wettelijke rente.
het verweer
4.3.
[verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen het door [bedrijf] genoemde bedrag van € 4.644,02. Zij stelt dat haar salaris € 2.516,79 bruto per maand bedraagt op basis van haar feitelijke arbeidsomvang van 32 uur per week, waarbij zij in verband met haar formele arbeidsomvang van 34 uur per week 2 uur per week onbetaald verlof opneemt. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hierbij nog wel de loonsverhoging per 1 januari 2023 op grond van de cao moet worden bijgeteld.
de beoordeling
4.4.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [bedrijf] haar verzoek tijdig ingediend.
4.5.
Vast staat dat aan de voorwaarde van artikel 7:677 lid 2 BW is voldaan. In de procedure 10347570 is immers geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. [verzoekster] is daarom de in artikel 7:677 lid 3 onder a BW bedoelde vergoeding aan [bedrijf] verschuldigd.
4.6.
Ten aanzien van de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding wordt het volgende overwogen. [verzoekster] heeft in de procedure 10347570 als productie 4 bij haar verzoekschrift een loonstrook over de maand december 2022 in het geding gebracht waarin een bruto maandsalaris van € 2.516,79 wordt genoemd. Partijen hebben zich niet uitgelaten over het percentage van de loonsverhoging op grond van de cao per 1 januari 2023. De kantonrechter gaat er op grond van artikel 6.2 van de cao van uit dat dit 7,46% is. Uitgaande van een bruto maandsalaris in december 2022 van € 2.516,79, bedraagt het bruto maandsalaris per 1 januari 2023 dan € 2.704,54. Vermeerderd met 8% vakantiebijslag komt dit op € 2.920,90. Omdat dit iets hoger is dan het bedrag van € 2.920,77 waar [bedrijf] in haar berekening van uitgaat en de kantonrechter niet een hoger bedrag kan toewijzen dan door [bedrijf] is verzocht, zal de kantonrechter het bedrag van € 2.920,77 als uitgangspunt nemen voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding.
4.7.
[verzoekster] heeft niet betwist dat de gefixeerde schadevergoeding gelijk is aan het loon vanaf 18 januari 2023 tot 1 maart 2023 (1,59 maandsalaris) en ook de kantonrechter gaat hiervan uit. De gefixeerde schadevergoeding wordt op basis hiervan vastgesteld op € 4.644,02. [verzoekster] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door [bedrijf] toegepaste verrekening met haar openstaande vakantiedagen, het vakantiegeld en het loon tot 18 januari 2023 en ook niet tegen de door [bedrijf] genoemde bedragen van in totaal € 3.386,28. Dat betekent dat [verzoekster] na de verrekening nog een bedrag van (€ 4.644,02 - € 3.386,28 =) € 1.257,74 aan [bedrijf] moet betalen. De verzoeken van [bedrijf] zullen daarom worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 18 januari 2023.
4.8.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf] worden begroot op:
- griffierecht € 322,00
- salaris gemachtigde €
529,00
Totaal € 851,00
4.9.
[bedrijf] heeft om vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten en om vergoeding van de nakosten gevraagd. Dit verzoek zal worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de procedure 10347570
5.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
5.2.
wijst het tegenverzoek van [bedrijf] af;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf] tot op heden begroot op € 793,00 voor salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [bedrijf] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de procedure 10400740
5.6.
verklaart voor recht dat [verzoekster] aan [bedrijf] een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW verschuldigd is ter hoogte van € 4.644,02 en dat het [bedrijf] is toegestaan de vordering die zij ter zake op [verzoekster] heeft te verrekenen met de eindafrekening;
5.7.
veroordeelt [verzoekster] om het resterende deel van de gefixeerde schadevergoeding van € 1.257,74 aan [bedrijf] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 januari 2023 tot de dag van betaling;
5.8.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf] tot op heden begroot op € 851,00 voor salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van betaling;
5.9.
veroordeelt [verzoekster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [bedrijf] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.10.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.