In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat haar vanaf 12 maart 2022 geen uitkering op grond van de Ziektewet meer zou toekennen. Na het indienen van bezwaar op 18 maart 2022, heeft verzoekster op 5 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Verweerder heeft op 8 december 2022 alsnog een beslissing op bezwaar genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verzoekster het griffierecht van € 50,- niet op tijd heeft betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht een vereiste voor het in behandeling nemen van een beroep. De rechtbank heeft verzoekster op 9 december 2022 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken betaald moest worden. Aangezien het griffierecht niet tijdig is ontvangen en verzoekster geen geldige reden heeft gegeven voor deze vertraging, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Awb.
De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek niet inhoudelijk te behandelen en heeft geen vergoeding van de proceskosten toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.