In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verdeling van de huwelijksgemeenschap van [A] en [gedaagde]. De procedure volgde op een verzoek van [eiseres], de partner van de overleden [A], die stelde dat de gemeenschap van goederen tussen [gedaagde] en [A] was verdeeld en dat zij recht had op wijziging van de tenaamstelling van onroerende zaken. [gedaagde] voerde verweer en vorderde in reconventie de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij zij ontslagen wilde worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de onroerende zaken verbonden hypothecaire schulden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap tussen [gedaagde] en [A] na de echtscheiding in 1987 niet was verdeeld. De rechtbank oordeelde dat er wilsovereenstemming bestond over de verdeling van de gemeenschap, waarbij aan [A] alle activa waren toebedeeld onder de verplichting om de schulden te dragen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] tot wijziging van de tenaamstelling afgewezen, omdat de onroerende zaken enkel op naam van [A] stonden. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.
De uitspraak benadrukt het belang van wilsovereenstemming in de verdeling van huwelijksgemeenschappen en de gevolgen van echtscheidingen voor de eigendomsverhoudingen van onroerend goed. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afgewezen, wat de rechtspositie van [eiseres] versterkt.