ECLI:NL:RBMNE:2023:2105

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
C/16/538784 / HA ZA 22-283
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsovereenstemming en verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verdeling van de huwelijksgemeenschap van [A] en [gedaagde]. De procedure volgde op een verzoek van [eiseres], de partner van de overleden [A], die stelde dat de gemeenschap van goederen tussen [gedaagde] en [A] was verdeeld en dat zij recht had op wijziging van de tenaamstelling van onroerende zaken. [gedaagde] voerde verweer en vorderde in reconventie de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij zij ontslagen wilde worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de onroerende zaken verbonden hypothecaire schulden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap tussen [gedaagde] en [A] na de echtscheiding in 1987 niet was verdeeld. De rechtbank oordeelde dat er wilsovereenstemming bestond over de verdeling van de gemeenschap, waarbij aan [A] alle activa waren toebedeeld onder de verplichting om de schulden te dragen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] tot wijziging van de tenaamstelling afgewezen, omdat de onroerende zaken enkel op naam van [A] stonden. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van wilsovereenstemming in de verdeling van huwelijksgemeenschappen en de gevolgen van echtscheidingen voor de eigendomsverhoudingen van onroerend goed. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afgewezen, wat de rechtspositie van [eiseres] versterkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/538784 / HA ZA 22-283
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. L.C. de Jong te Woerden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. V.L.M. Lapidaire te Maarssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 13,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een eis in reconventie, met producties 1 t/m 9,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 14 t/m 26;
  • de aanvullende producties 27 t/m 31 van [eiseres] ,
  • de aanvullende productie 10 van [gedaagde] ,
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2023. Daarbij waren partijen in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [2021] is overleden: [A] (hierna: [A] ).
2.2.
[gedaagde] is van [1975] tot [1987] in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [A] (hierna: [A] ). De echtscheiding tussen [gedaagde] en [A] is uitgesproken bij vonnis van [1987] . Het echtscheidingsvonnis is op [1987] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
[eiseres] was de partner van [A] en heeft met hem vanaf 1 januari 1989 tot zijn dood samengewoond. [A] heeft [eiseres] bij testament benoemd tot enig erfgenaam. De drie kinderen uit het huwelijk van [A] met [gedaagde] zijn verwachters.

3.Het geschil

De vorderingen in conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis voor recht verklaart dat de gemeenschap van goederen die heeft bestaan tussen [A] en [gedaagde] is verdeeld, alsdus dat aan [A] alle activa en passiva van de huwelijksgoederengemeenschap zijn toebedeeld zonder nadere verrekening. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar volledige medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende onroerende zaken en indien zij daarmee in gebreke blijft te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de door [gedaagde] te zetten handtekening(en).
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
De vorderingen in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van [A] en [gedaagde] , aldus dat de onroerende zaken binnen acht weken na dit vonnis worden toegedeeld aan [eiseres] – in haar hoedanigheid van rechtsopvolger van [A] – waarbij
1) [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de onroerende zaken verbonden hypothecaire schulden en 2) [eiseres] wordt veroordeeld om de helft van de taxatiewaarde van de onroerende zaken aan [gedaagde] te betalen. Daarnaast vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld om de helft van het bedrag aan contant geld van 60.000 gulden, ofwel 13.613 euro, aan [gedaagde] te betalen.
3.4.
Voor het geval [eiseres] niet in staat blijkt om binnen acht weken de betreffende onroerende zaken over te nemen, vordert [gedaagde] dat de rechtbank bepaalt dat [eiseres] binnen 10 weken na dit vonnis haar medewerking dient te verlenen aan verkoop van de onroerende zaken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiseres] dient daarbij veroordeeld te worden tot betaling van de helft van de verkoopopbrengst. Hierbij vordert [gedaagde] dat de rechtbank bepaalt dat, zo nodig, dit vonnis in de plaatst treedt van de medewerking van [eiseres] .
Subsidiair vordert [gedaagde] een machtiging om de onroerende zaken te gelde te maken of [eiseres] te bevelen de onroerende zaken over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde te vermeerderen met de helft van voornoemde contanten.
3.5.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Gezamenlijke beoordeling van de vorderingen
4.1.
Voor de beslissing op de vorderingen in conventie en in reconventie is primair van belang of de huwelijksgoederengemeenschap, die tussen [A] en [gedaagde] heeft bestaan, na de echtscheiding onverdeeld is gebleven of is verdeeld. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
Wettelijk kader
4.2.
Allereerst dient aan de hand van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) te worden bepaald of de vraag of destijds is verdeeld moet worden beoordeeld naar huidig of naar oud recht. Nu [eiseres] stelt dat de verdeling heeft plaatsgevonden vóór 1992, is ingevolge artikel 101 Ow NBW het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 1992.
4.3.
Artikel 3:628 (oud) BW bepaalt dat de verdeling van een zaak welke aan meer dan één persoon toebehoort, geschiedt overeenkomstig de regels die gelden voor de scheiding en verdeling van nalatenschappen. Op grond van het toenmalige artikel 3:1115 (oud) BW kon een boedelverdeling vormvrij geschieden en voor de totstandkoming van de scheiding en deling was de enkele wilsovereenstemming tussen partijen voldoende. Onder het recht van voor 1 januari 1992 kon niet alleen de overeenkomst tot verdeling vormvrij worden overeengekomen, maar was ook de effectueren vormvrij (artikel 3:1129 (oud) BW). Dat wil zeggen dat een notariële akte of inschrijving in het kadaster geen vereiste was ook niet indien onroerend goed tot de gemeenschap behoorde. Daar komt in dit geval nog bij dat de onroerende zaken, weliswaar in de huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen, maar uitsluitend op naam van [A] stonden.
De omvang van de huwelijksgemeenschap
4.4.
Voordat de rechtbank zal beoordelen of sprake is van wilsovereenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen [gedaagde] en [A] acht de rechtbank van belang om de omvang van de huwelijksgemeenschap ten tijde van de echtscheiding in kaart te brengen. De beantwoording van de vraag of sprake is geweest van wilsovereenstemming over de verdeling dient in de onderhavige zaak namelijk beantwoord te worden in het licht van de omvang en waarde van de huwelijksgemeenschap destijds.
4.5.
Op 6 oktober 1978, tijdens het huwelijk tussen [A] en [gedaagde] , heeft [A] een aantal onroerende zaken (percelen) in [plaats] in eigendom verkregen. Door het huwelijksvermogensrecht vielen de percelen in de gemeenschap van goederen die op dat moment tussen [gedaagde] en [A] bestond. De percelen staan (inmiddels) kadastraal bekend als:
  • gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 1] , groot 308 m2,
  • gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 2] , groot 1.462 m2,
  • gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 3] , groot 3.820 m2,
  • gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 4] , groot 49.820 m2.
4.6.
De hiervoor genoemde percelen werden door [A] (mede) aangekocht ten behoeve van de uitoefening van een boerenbedrijf met allereerst kippen en kuikens en later ook varkens. Voor de aankoop stond op (een van) de percelen al een aantal schuren. Daarnaast stond er ook een stacaravan, waar [gedaagde] en [A] in woonden. Later, toen [gedaagde] zwanger was, is op een van de percelen een houten huisje gebouwd waar zij in zijn gaan wonen. De aankoopsom voor de door [A] gekochte percelen bedroeg ƒ 117.140,-. Ten behoeve van de aankoop van de percelen door [A] is een hypotheek afgesloten. Dit maakt de rechtbank op uit de stukken en hetgeen [gedaagde] op de zitting verklaarde, namelijk dat zij ten tijde van de aankoop van de percelen had ‘meegetekend’ voor de hypotheek. De hypotheek was nodig omdat, zo [gedaagde] op de zitting verklaarde, [gedaagde] en [A] destijds niet of nauwelijks eigen geld hadden.
4.7.
De percelen met opstallen, waaronder de echtelijke woning, en de daarmee samenhangende hypothecaire schulden waren ondergebracht in het boerenbedrijf (de eenmanszaak) van [A] . Op basis van het verhandelde op de zitting, staat vast dat de huwelijksgemeenschap tussen [gedaagde] en [A] (nagenoeg) geheel bestond uit de activa en passiva van de onderneming van [A] en dat er daarnaast geen vermogen was.
4.8.
Uit de in het geding gebrachte financiële stukken van het boerenbedrijf kan voorts het volgende worden opgemaakt:
  • in 1981 was er sprake van een verlies van ƒ 126.003,66 en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 233.915,46;
  • in 1982 was er sprake van een verlies van ƒ 12.051,66 en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 183.890,56;
  • in 1983 was er sprake van een winst van ƒ 2.986,65 en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 161.466,65;
  • in 1984 was er sprake van een winst van ƒ 1.060,96 en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 117.205,69;
  • in 1985 was er sprake van een verlies van ƒ 13.299,- en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 117.020,-;
  • in 1986 was er sprake van een verlies van ƒ 8.450,- en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 116.732,-;
  • in 1987 was er sprake van een verlies van ƒ 21.565,- en een negatief bedrijfskapitaal inclusief onroerend goed van ƒ 135.928,-.
4.9.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het verlies en het negatieve vermogen dat uit de jaarstukken blijkt. Deze jaarstukken zijn decennia geleden opgesteld en niet achteraf opgemaakt met het oog op deze procedure. Op de percelen, als grootste actief van de onderneming, drukten de hypothecaire schulden. Daarnaast vertelde [gedaagde] op de zitting dat de onderneming tijdens haar huwelijk met [A] veelal te kampen had met zieke dieren. Ook was er sprake geweest van een brand in de schuur achter het huis waarvan de schade maar ten dele door de verzekering werd gedekt. Verder blijkt dat de hypotheekschuld tijdens het huwelijk is verhoogd.
4.10.
Gelet op voorgaande is het standpunt van [eiseres] , dat ten tijde van de echtscheiding tussen [gedaagde] en [A] sprake was van een negatieve boedel, goed te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] niet aangetoond dat in werkelijkheid sprake was van een positieve boedel vanwege stille reserves in de onderneming veroorzaakt door een hogere marktwaarde van de onroerende zaken dan de boekwaarde daarvan. [gedaagde] heeft deze door [eiseres] betwiste stelling niet of onvoldoende onderbouwd. Dit had zij bijvoorbeeld kunnen doen door cijfers in het geding te brengen van de prijsstijgingen van agrarisch onroerend goed in de desbetreffende omgeving over de desbetreffende periode. Zonder nadere onderbouwing is het niet te volgen dat de marktwaarde van de percelen, die in 1978 voor ƒ 117.140,- zijn aangekocht en in 1987 voor een bedrag van ƒ 130.910,- op de balans stonden, in een periode van negen jaar zodanig is gestegen dat deze het negatieve bedrijfskapitaal in de onderneming (inclusief onroerend goed) van ƒ 135.928 zou hebben overstegen. Dat sprake zou zijn geweest van een bedrag van ƒ 60.000,- aan contant geld is door [eiseres] betwist en door [gedaagde] op een enkele wijze onderbouwd.
Wilsovereenstemming
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond tussen [gedaagde] en [A] wilsovereenstemming over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap (en de financiële consequenties daarvan) als gevolg waarvan de huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld. De huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld doordat aan [A] alle activa van de huwelijksgoederengemeenschap zijn toebedeeld onder de verplichting om alle tot de gemeenschap behorende schulden voor zijn rekening te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.12.
Op 22 juli 1987, ten tijde van de echtscheiding, stelt de toenmalige advocaat van [gedaagde] voor om een boedelverdeling te realiseren waarbij [gedaagde] afstand doet van alles, inhoudende dat alle goederen aan [A] worden toebedeeld op voorwaarde dat de [gedaagde] wordt gevrijwaard tegenover alle schuldeisers van partijen en ontslag wordt geboden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen omtrent de (negatieve) waarde van de huwelijksgemeenschap tussen [gedaagde] en [A] is dit voorstel van de advocaat van [gedaagde] in haar belang geweest. De onderneming, en daarmee de huwelijksgemeenschap, was immers negatief. Dat dit voorstel volgens [gedaagde] zou zijn ingegeven door haar angst voor [A] is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de betwisting van [eiseres] en gezien de negatieve boedel niet vast komen staan. Hierbij is ook van belang dat [gedaagde] werd bijgestaan door een advocaat, waarvan verwacht mag worden dat hij/zij de belangen van [gedaagde] behoorlijk heeft vertegenwoordigd.
4.13.
Na de brief van de advocaat van [gedaagde] wordt de echtscheiding uitgesproken. In het echtscheidingsvonnis van [1987] tussen [gedaagde] en [A] is een bevel tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap gegeven, met benoeming van een notaris en twee onzijdige personen.
4.14.
Vervolgens, op [1987] , na inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijk stand, schrijft de advocaat van [A] in een brief aan de advocaat van [gedaagde] dat [A] bereid is mee te werken aan de eerder door [gedaagde] voorgestelde boedelscheiding. Daarbij merkt de advocaat op dat één en ander afhangt van de bereidheid van de schuldeisers om [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. In de brief geeft de advocaat van [A] een overzicht van de uitstaande schulden van tenminste ƒ 368.500,- (aan: Westland Hypotheekbank van ƒ 240.000,-, de Amro van ƒ 22.500,-, de dierenarts van ƒ 9.000,-, [A] graanhandel van ƒ 10.000,-, ouders van ouders ƒ 75.000,- en aan [B] van p.m.). Het bestaan van deze schulden is destijds niet betwist door (de toenmalige advocaat van) [gedaagde] , althans daarvan is niet gebleken.
4.15.
Na de echtscheiding is [A] in de voormalige echtelijke woning op een van de percelen in [plaats] blijven wonen. [eiseres] en [A] woonden van
1 januari 1989 tot de dag van overlijden van [A] , samen in deze woning. [A] en [eiseres] hebben, naar [eiseres] onbetwist heeft gesteld, er samen voor gezorgd dat de voornoemde schulden zijn afbetaald. Daarmee heeft [A] uitvoering gegeven aan de door [gedaagde] voorgestelde en door hem aanvaarde boedelscheiding. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee ook de voorwaarde over de vrijwaring voor de schulden en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, waarover in de correspondentie wordt gesproken, de facto vervuld. Uit het verhandelde ter zitting volgt immers dat [gedaagde] nadien niet aansprakelijk is gehouden voor enige huwelijkse schuld.
4.16.
Dat er vervolgens ruim een decennium na de echtscheiding, in 1999, door een notaris, een accountant en de advocaat van [gedaagde] gecorrespondeerd wordt over de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Die correspondentie heeft aanvankelijk plaatsgevonden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van [A] waarin [gedaagde] mogelijk een aandeel zou hebben. De vader van [A] was namelijk tijdens het huwelijk van [gedaagde] en [A] overleden waardoor het aandeel van [A] in de nalatenschap van zijn vader in de huwelijksgemeenschap viel, welk aandeel steeds onverdeeld was gebleven omdat niet alle kinderen (broers en zussen van [A] ) wilden meewerken aan de verdeling van de nalatenschap. Uit de brief van 20 mei 1999 en de brief van 9 juli 1999 van de accountant aan de advocaat van [gedaagde] blijkt dat de oudste broer van [A] namens de familie aan de accountant heeft gevraagd om de zaak nog eens op een rij te zetten. In diezelfde brief schrijft de accountant dat hij/zij tot de conclusie is gekomen dat er geen scheiding en deling zou hebben plaatsgevonden na de echtscheiding tussen [gedaagde] en [A] . Vervolgens is op deze brief voortgeborduurd. Waarom de accountant tot deze conclusie is gekomen wordt niet duidelijk. Een accountant is doorgaans ook niet op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht. Voorts blijkt uit niets dat [A] diezelfde mening was toegedaan. Integendeel, hij was niet bereid om enig bedrag aan [gedaagde] te betalen. Een en ander moet er naar het oordeel van de rechtbank toe leiden dat de door de accountant getrokken conclusie, waarop vervolgens is voortgeborduurd, geen afbreuk doet aan de eerdere wilsovereenstemming tussen [gedaagde] en [A] ten aanzien van de verdeling.
4.17.
In haar oordeel heeft de rechtbank ook meegewogen dat [gedaagde] noch [A] eerder een vordering tot verdeling heeft ingesteld. Dit is ook goed te verklaren vanuit het oordeel dat tussen [gedaagde] en [A] reeds in 1987 wilsovereenstemming over de verdeling bestond. Dat het stil zitten van [gedaagde] in de afgelopen 35 jaar (tevens) ingegeven zou zijn door angst bij [gedaagde] voor [A] acht de rechtbank, gelet op de door [eiseres] gemotiveerde betwisting, eveneens onvoldoende onderbouwd.
4.18.
Het voorgaande moet tot de conclusie leiden dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld en dat de vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
4.19.
De rechtbank is overigens van oordeel dat, indien de huwelijksgoederengemeenschap alsnog, meer dan 35 jaar na dato, zou moeten worden verdeeld, uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat als peildatum voor de waarde daarvan aangesloten moet worden bij de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Dat zou dan betekenen dat [gedaagde] nog een schuld heeft aan de nalatenschap van [A] .
Wijziging van de tenaamstelling
4.20.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] tot wijziging van de tenaamstelling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende onroerende zaken afwijzen. Uit de kadastrale uittreksels die in deze procedure zijn overgelegd blijkt dat de hiervoor genoemde percelen in [plaats] ten name van [A] zijn gesteld en niet mede ten name van [gedaagde] . De tenaamstelling van de onroerende zaken hoeft derhalve niet gewijzigd te worden. In het kadaster is wel opgenomen dat [A] ten tijde van de verkrijging van de onroerende zaken gehuwd was met [gedaagde] . De vragen die hieromtrent zouden kunnen rijzen bij de notaris, bijvoorbeeld over de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding, kunnen met de verklaring voor recht in het onderhavige vonnis worden afgedaan.
De proceskosten
4.21.
[gedaagde] zal als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [eiseres] in conventie begroot op € 125,03 aan kosten voor de dagvaarding, € 314,- aan griffierecht en op € 1.196,- (2 punten x tarief € 598,-) aan salaris advocaat. In reconventie worden de kosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 598,- (1 punt x tarief € 598,-) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de gemeenschap van goederen die heeft bestaan tussen [A] en [gedaagde] is verdeeld, aldus dat aan [A] alle activa van de huwelijksgoederengemeenschap zijn toebedeeld, onder de verplichting alle tot die gemeenschap behorende schulden voor zijn rekening rekening te nemen en [gedaagde] hiervoor te vrijwaren, een en ander zonder nadere verrkening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.635,03;
5.3.
verklaart de beslissing onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 598,-;
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.