In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de huurovereenkomst tussen een gedaagde partij en een gevoegde partij. De eisende partij, die zich als verhuurder presenteerde, werd afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij feitelijk huurde van de gevoegde partij. De procedure begon met een dagvaarding op 22 april 2022, waarin de eisende partij de kantonrechter vroeg om het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst zou eindigen en om de gedaagde partij te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 januari 2023, waarbij de gevoegde partij optrad namens de eisende partij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de huurbetalingen deed aan de moeder van de eisende partij, wat de conclusie versterkte dat de gedaagde partij huurde van de gevoegde partij. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisende partij afgewezen, omdat deze geen partij was in de huurovereenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde partij, die in het gelijk werd gesteld.