ECLI:NL:RBMNE:2023:218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
C/16/516707 / HA ZA 21-77
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door erfgenaam van erflater tegen echtgenote

In deze zaak vordert [eiser], de zoon van erflater, rekening en verantwoording van [gedaagde], de echtgenote van erflater, na het overlijden van erflater. De procedure omvat een aantal documenten, waaronder de dagvaarding en pleitnotities van beide partijen. De rechtbank heeft op 1 februari 2023 vonnis gewezen. De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] en erflater waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, maar hebben later huwelijkse voorwaarden opgesteld waarbij iedere gemeenschap werd uitgesloten. Erflater benoemde [eiser] als enig erfgenaam en executeur in zijn testament. Na het overlijden van erflater vordert [eiser] dat de schenking van € 200.000,- aan [gedaagde] op 28 juni 2017 wordt vernietigd, evenals andere transacties en geldopnames die [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] voert verweer en stelt dat zij de zorg voor erflater heeft gedragen en dat de transacties noodzakelijk waren voor de huishouding en zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] bevoegd was om betalingen te doen en dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden of onrechtmatig handelen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/516707 / HA ZA 21-77
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] (Bonaire),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.M. van der Wulp te Middelharnis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de uitlating producties van [eiser]
- de akte uitlating producties en akte overlegging producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2022, waarvan de griffier aantekening heeft gemaakt en waarvan een verkort proces-verbaal is opgemaakt
- de tijdens de mondelinge behandeling door beide advocaten overgelegde pleitnotities
- de akte uitlaten wijze voortgang en akte overlegging producties, tevens akte vermeerdering van eis van [eiser] van 18 mei 2022
- de akte na comparitie van [gedaagde] van 18 mei 2022
- de antwoordakte uitlating na comparitie van [eiser] van 15 juni 2022
- de antwoordakte van [gedaagde] van 15 juni 2022
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de zoon van [erflater] , hierna te noemen: erflater.
2.2.
[gedaagde] is op [2014] gehuwd met erflater in algehele gemeenschap van goederen. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren. Bij akte van [2017] hebben [gedaagde] en erflater alsnog huwelijkse voorwaarden gemaakt, waarbij iedere gemeenschap werd uitgesloten. Erflater was toen 85 jaar oud en [gedaagde] 80 jaar. Erflater heeft op diezelfde dag een testament op laten maken, waarin hij [eiser] tot enig erfgenaam en executeur heeft benoemd.
2.3.
[gedaagde] en erflater hebben een dag later, op 30 juni 2017, bij notariële akte, hun huwelijksgoederengemeenschap verdeeld. Kort samengevat zijn aan iedere echtgenoot toegedeeld de activa die op de huwelijksdatum zijn c.q. haar eigendom waren en voor zover van toepassing de daaraan verbonden schulden. Verder zijn aan eenieder toegedeeld de saldi van de op zijn/haar eigen naam staande bankrekening(en).
2.4.
Erflater is op [2019] overleden. Het huwelijk van erflater en [gedaagde] is door diens dood ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis -kort samengevat- om:
voor recht te verklaren dat, indien komt vast te staan dat erflater op 28 juni 2017 een schenking heeft gedaan aan [gedaagde] , deze schenking op 17 maart 2020 dan wel op 7 april 2020 buitengerechtelijk is vernietigd, althans de schenking te vernietigen;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen:
€ 5.277,87 (aan transacties), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
€ 32.990,- (aan geldopnames), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
€ 200.000,- (aan schenking) te vermeerderen met wettelijke rente primair vanaf 27 juni 2017, subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding;
€ 34.812,- (aan schenkbelasting), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding,
alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag:.
Ad. A. [gedaagde] heeft in de periode na de opheffing op [2017] van de huwelijksgoederengemeenschap voor een totaalbedrag van € 5.277,87 aan transacties verricht vanaf de rekeningen van erflater ten behoeve van zichzelf;
Ad B. [gedaagde] heeft vanaf [2017] in totaal een bedrag van € 32.990 in contanten opgenomen van de Nederlandse betaalrekening van erflater;
Ad C. [gedaagde] heeft op 28 juni 2017 een bedrag van € 200.000,- overgeboekt vanaf een Zwitserse bankrekening van erflater naar haar eigen rekening;
Ad D. [gedaagde] heeft op 19 januari 2019 een bedrag van € 34.182 vanaf de ING-rekening van erflater betaald aan de belastingdienst als schenkbelasting ten behoeve van zichzelf.
3.3.
[eiser] stelt primair dat [gedaagde] de transacties en geldopnames zonder geldige titel heeft verricht. Na aanvulling van de grondslag bij akte van 18 mei 2022 stelt [eiser] subsidiair dat de mutaties kunnen worden teruggevorderd op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden, waarin de vergoedingsrechten zijn geregeld voor het geval een bedrag of een waarde ten behoeve van de ene echtgenoot is onttrokken aan het vermogen van de andere echtgenoot. Meer subsidiair stelt [eiser] dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, omdat erflater met name de laatste jaren van zijn leven kampte met ernstige fysieke gezondheidsklachten en uiteindelijk begon te dementeren, waardoor hij zowel ten aanzien van de medische zorg als ten aanzien van de financiën volledig afhankelijk was van [gedaagde] . [eiser] merkt dit misbruik tevens aan als een onrechtmatige daad jegens erflater, waardoor zij gehouden is de schade die hieruit voortvloeit aan [eiser] als diens rechtsopvolger te vergoeden.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Na het overlijden van de moeder van [eiser] heeft [eiser] een jarenlange juridische procedure gevoerd met erflater over de nalatenschap van zijn moeder. De verhouding tussen erflater en [eiser] is (mede) hierdoor lange tijd ernstig verstoord geweest en gedurende een tiental jaren heeft [eiser] geen contact met zijn vader gezocht, anders dan via zijn advocaat. Erflater heeft [gedaagde] reeds bij hun kennismaking in 2012 laten weten dat hij zijn enige kind om die reden had onterfd. Het besluit om in gemeenschap van goederen te trouwen was dan ook een bewuste keuze. Door toedoen van [gedaagde] is het contact tussen [eiser] en erflater weer enigszins hersteld in de laatste twee jaar van zijn leven en is erflater ook (weer) in contact gekomen met zijn twee kleinkinderen. Omdat [gedaagde] het moreel verwerpelijk vond dat het grootste deel van erflaters vermogen na diens overlijden aan [gedaagde] (en haar kinderen) zou toekomen heeft zij er bij erflater op aangedrongen het huwelijksvermogensregime te wijzigen en de onterving van zijn zoon ongedaan te maken. Omdat [gedaagde] hierdoor financieel in een ongunstiger positie kwam te verkeren en erflater wilde dat zij niets te kort zou komen op haar oude dag, heeft erflater haar daarvoor gecompenseerd door haar een schenking te geven van € 200.000,-. Over de overige transacties en geldopnames heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij, ook na de wijziging van het huwelijksgoederenregime gemachtigde bleef op de bankrekeningen van erflater. Zij heeft als zijn echtgenote geld moeten opnemen om allerlei personeel dat werd ingehuurd (werkster, tuinman, verplegend personeel) te betalen. Daarnaast heeft zij rekeningen moeten betalen voor de zorg van erflater en de kosten van de huishouding. [gedaagde] stelt dat zij erflater in de laatste jaren van zijn leven tijdens diens ziekbed liefdevol heeft verzorgd en dat van misbruik van omstandigheden of onrechtmatig handelen geen sprake is geweest.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gezondheid van erflater in de laatste jaren van zijn leven achteruit is gegaan en dat hij hulpbehoevend was geworden. [gedaagde] stelt dat zij voor hem heeft gezorgd in die periode en zijn financiën regelde, dat laatste volgens [eiser] zelfs vanaf 2015. De rechtbank leidt hieruit af dat erflater haar in staat heeft gesteld zijn financiën te regelen en daar dus mee instemde, terwijl nergens uit blijkt dat hij zijn instemming nadien heeft ingetrokken, ook niet na de wijziging van het huwelijksgoederenregime. Daarmee kan ook worden aangenomen dat [gedaagde] bevoegd was om betalingen te doen van de rekeningen van erflater en geld hiervan op te nemen. [gedaagde] was volgens artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden wel verplicht hierover rekening en verantwoording af te leggen aan erflater, met inachtneming van de bijzondere verhoudingen tussen echtgenoten, maar nergens uit blijkt dat erflater om die rekening en verantwoording heeft verzocht. Voor zover erflater daar op enig moment niet meer toe in staat zou zijn geweest kan diens een erfgenaam, die in de rechten en plichten van de erflater treedt, alsnog rekening en verantwoording vragen. Gelet op de bijzondere verhoudingen tussen echtgenoten, past het wel daarin een zeer grote terughoudendheid aan te nemen.
4.2.
Wat betreft de door [gedaagde] vanaf [2017] gedane betalingen van de rekening van erflater is van belang dat het over een relatief bescheiden bedrag van € 5.277,85 gaat over een periode van twee jaar. Dat is nog geen € 220,- per maand. [gedaagde] geeft gesteld dat het onder meer om kosten van de huishouding ging. In aanmerking genomen dat erflater zoals [eiser] ook zelf stelt vanaf juni 2017 in toenemende mate niet meer bij machte was zelf die betalingen uit te voeren is het volstrekt begrijpelijk dat [gedaagde] dit als zijn echtgenote heeft gedaan. Bovendien geldt dat [gedaagde] en erflater ieder naar rato van inkomen en vermogen dienden bij te dragen in de kosten van de huishuishouding, zij beiden gepensioneerd waren en dat het vermogen van erflater veel groter was dan dat van [gedaagde] . Aangenomen kan dan ook worden dat erflater het merendeel van de kosten van de huishouding diende te dragen. Daar komt nog bij dat echtgenoten, ongeacht het tussen hen geldende huwelijksvermogensregime, verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen, zodat voor zover [gedaagde] met de pinpas van erflater, kosten van alleen haarzelf zou hebben betaald, zij daarover geen verantwoording verschuldigd is aan [eiser] , zeker niet nu het om zeer kleine bedragen gaat. Uit de bankafschriften die [eiser] in het geding heeft gebracht blijkt verder dat het gaat om hele gewone uitgaven, zoals bij Albert Heijn, Etos, Kruidvat, Aldi, een apotheek, een bakkerij en een slagerij. Het zijn dus helemaal geen bijzondere transacties zoals [eiser] stelt. Dat deze pintransacties voornamelijk plaatsvonden in de gemeente waar [gedaagde] haar eigen woning had aangehouden betekent niet dat deze niet voor de kosten van de huishouding zijn aangewend, ook niet tijdens de periodes dat erflater tijdelijk in een verpleeg- of revalidatiecentrum was opgenomen. Ook in dat geval gaan de kosten van de huishouding gewoonlijk wel door, zeker nu [gedaagde] niet was opgenomen en erflater ook periodes thuis werd verzorgd. Verder blijkt nergens uit dat deze kosten tegen de zin van erflater zijn gemaakt.
4.3.
Ook voor de contante geldopnames ten bedrage van in totaal € 32.990,- geldt dat nergens uit blijkt dat [gedaagde] deze als echtgenote niet mocht doen van erflater. Over twee jaar gaat het om gemiddeld € 1.374 per maand. Gemeten aan de welstand van erflater is dat geen opmerkelijk hoog bedrag. Te zien is verder dat met name in 2017 veel contant geld is opgenomen. [gedaagde] heeft hierover ter zitting verklaard dat het ging om kosten van de werkster en de tuinman die contant werden betaald en verder om kosten van door haar eveneens contant betaalde particuliere verzorgsters, in de periode dat deze laatste kosten nog niet werden gedekt door het pas later aan erflater toegekende persoonsgebonden budget. Met deze verklaring heeft [gedaagde] in voldoende mate rekening en verantwoording afgelegd. Verder reikt haar verantwoordingsplicht als echtgenote die de zorg voor haar echtgenoot regelde jegens diens zoon niet. Voor zover [gedaagde] toch een deel van het geld zou hebben uitgegeven voor zichzelf wijst de rechtbank nogmaals op de onderhoudsplicht van echtgenoten jegens elkaar, die mede afhankelijk is van de welstand tijdens het huwelijk en de verhoudingen van ieders inkomen en vermogen.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat van misbruik van omstandigheden noch van een onrechtmatige daad sprake is geweest. Van een vergoedingsrecht op grond van de huwelijkse voorwaarden is evenmin sprake. De vorderingen van [eiser] vermeld in 3.1. onder A en B zullen worden afgewezen.
4.5.
De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vorderingen vermeld in 3.1. onder C en D die met elkaar samenhangen, omdat de vordering onder D de erfbelasting betreft van de schenking vermeld onder C.
4.6.
Niet in geschil is dat [gedaagde] met de omzetting van het huwelijksgoederenregime financieel in een aanzienlijk slechtere situatie terecht kwam dan voorheen. Desondanks heeft zij daar geheel onverplicht aan meegewerkt. Sterker nog, zij stelt zelfs dat dit op haar initiatief is gebeurd tegelijk met het door beiden opmaken van een (gewijzigd) testament, waarbij zij elkaar onterfden met als doel dat ieders voorhuwelijks vermogen bij de eigen kinderen terecht zou komen. Gelet op de leeftijd van partijen, het feit dat zij samen geen kinderen hebben en de kort daarvoor herstelde verhouding tussen erflater en zijn zoon, is dit een zeer begrijpelijke beweegreden. Uiteraard blijft haar medewerking aan de opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap wel een heel nobele geste van [gedaagde] .
4.7.
Op 28 juni 2017 is van de Zwitserse bankrekening op naam van beide echtgenoten een bedrag van € 200.000 overgeboekt naar de ING-rekening van [gedaagde] . [gedaagde] heeft telefonisch hiervoor opdracht gegeven aan de bank. De saldi van beide rekeningen vielen op dat moment nog in de huwelijksgoederengemeenschap. In die zin heeft er op 28 juni 2017 geen schenking plaatsgevonden, maar slechts een verschuiving van gelden tussen twee rekeningen waarvan de saldi allebei in de huwelijksgoederengemeenschap vielen. Pas bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap twee dagen later is dit bedrag overgegaan op uitsluitend het vermogen van [gedaagde] . Die verdeling heeft bij notariële akte plaatsgevonden. [gedaagde] heeft dit als een schenking aangemerkt van erflater. Omdat hiervoor een aanslag schenkbelasting is opgelegd mag ervan uit worden gegaan dat van die schenking aangifte is gedaan. Het daarmee gemoeide bedrag is op 19 januari 2019 van de rekening van erflater betaald aan de belastingdienst.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen ervan uitgaan dat erflater, toen hij zijn testament wijzigde ten gunste van zijn zoon, wilsbekwaam was. Dit wordt bevestigd door de brief van notaris [notaris 1] van 7 april 2022 die aangeeft dat erflater helder was in de contacten en exact wist wat hij wilde. Aangenomen mag dus ook worden dat erflater wist wat hij deed toen hij en [gedaagde] een dag later hun boedel bij notariële akte verdeelden, waarbij het saldo op de ING-rekening die op naam stond van [gedaagde] aan haar werd toegedeeld. Dit zou anders kunnen zijn als erflater ten tijde van de verdeling niet wist dat het saldo op de desbetreffende ING-rekening kort daarvoor was verhoogd met een storting van € 200.000,-.
4.9.
Uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd maakt de rechtbank op dat hij dit laatste bepleit.
[eiser] trekt die conclusie uit door hem aangevoerde omstandigheden, maar uit zijn stellingen volgt niet dat erflater hem direct dan wel indirect voor zijn overlijden heeft meegedeeld dat hij niet van de transactie, die geduid is als een schenking, op de hoogte was of daar niet mee instemde. [eiser] had in die periode -anders dan [gedaagde] - ook niet veel contact met zijn vader.
4.10.
Een van de door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden is dat [gedaagde] en erflater met de wijziging van hun huwelijksgoederenregime, zoals ook blijkt uit de daarvan opgemaakte notariële akte, beoogden de vermogenspositie van de echtelieden te herstellen naar het begin van hun huwelijk met als peildatum [2014] . Hieruit en uit de onterving van haar als echtgenote blijkt, volgens [eiser] , dat erflater juist zo min mogelijk aan haar wilde nalaten. Daarnaast acht [eiser] het opmerkelijk dat de schenking niet via de toch al betrokken notaris geregeld is, terwijl de omstandigheden waarin erflater verkeerde daartoe juist aanleiding zouden hebben gegeven. [eiser] heeft er daarbij op gewezen dat de als schenking aangeduide overboeking niet met de notaris is besproken, zoals uit de verklaring van de notaris blijkt. [eiser] heeft daarnaast gewezen op de het feit dat de schenking, uit oogpunt van estate-planning niet te verklaren is, omdat een echtgenote indien zij geld erft over een zeer substantiële fiscale vrijstelling kan beschikken.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door [eiser] aangevoerde omstandigheden onvoldoende grond om vooralsnog -behoudens tegenbewijs- aan te nemen dat [eiser] niet wist van of niet instemde met de overboeking van € 200.000,- van de Zwitserse bankrekening naar de rekening van [gedaagde] , zoals [eiser] heeft bepleit. Evenmin vormen die omstandigheden reden om de bewijslast dat geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden bij [gedaagde] neer te leggen. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.12.
Op grond van de schriftelijke verklaring van de notaris kan inderdaad worden aangenomen dat de als schenking geduide transactie als zodanig niet met de notaris is besproken. Maar dat betekent geenszins dat erflater de schenking niet beoogde. Nogmaals, erflater was ten tijde daarvan nog helder van geest en schenkingen als de onderhavige, die geen schenkingen op papier zijn, behoeven niet de medewerking van de notaris. Uit de verklaring van de notaris blijkt weliswaar dat erflater niet wilde dat er vermogen van hem bij de kinderen van zijn echtgenote terecht zou komen, maar daaruit volgt zeker niet dat hij niet wilde dat er vermogen van hem bij zijn echtgenote terecht zou komen, te meer nu die echtgenote, anders dan hijzelf nog wel (redelijk) gezond was en dus een hogere levensverwachting had. In tegendeel, het ligt heel erg voor de hand dat erflater zijn echtgenote, gemeten naar de welstand tijdens het huwelijk, enigszins verzorgd wilde achterlaten. Dit wordt over het algemeen beschouwd als een dringende verplichting van moraal en fatsoen. Het feit dat de echtgenoten wilden terugkeren naar de vermogensposities van voor hun huwelijk en bij de verdeling van de boedel de datum van hun huwelijk expliciet als peildatum hebben genoemd kan niet als een indicatie worden gezien dat erflater dit anders zag. Uit de brief van 27 juni 2017 van de belastingdienst volgt dat dit een eis was die door de belastingdienst werd gesteld. Verder zijn in de verdelingsakte de saldi van de rekeningen bij het aangaan huwelijk en bij verdeling niet genoemd. Erflater en [gedaagde] hebben er dus voor gekozen niet exact op de euro af te rekenen om zodoende precies de vermogensposities van voor het huwelijk te herstellen.
4.13.
Evenmin kan uit de onterving van [gedaagde] door erflater worden afgeleid dat erflater niet wilde dat er vermogen van hem bij haar terecht kwam. [gedaagde] heeft gelijktijdig een zelfde testament gemaakt, waarin zij erflater onterfde. Dit paste net als de wijziging van het huwelijksgoederenregime in hun wens dat ieders voorhuwelijks vermogen bij zijn/haar eigen kinderen terecht zou komen, maar behoeft geenszins te betekenen dat erflater niet aan zijn verzorgingsplicht ten aanzien van zijn echtgenote wilde voldoen.
4.14.
Dat hij dit wel degelijk wilde blijkt uit het feit dat in een eerder concept van zijn testament een legaat aan zijn echtgenote was opgenomen van € 200.000,-. Dit volgt niet alleen uit de verklaring van notaris [notaris 1] van 7 april 2022, maar ook uit diens e-mail aan de financieel adviseur van [gedaagde] en erflater, de heer [A] van 22 juni 2017. Verder stond in dat concept dat erflater aan [gedaagde] het recht van gebruik en bewoning legateerde van de echtelijke woning te [woonplaats 3] voor de periode van een jaar. Deze mail is geschreven een week voordat het uiteindelijke testament werd gepasseerd en zes dagen voor de schenking. Uiteindelijk is kennelijk voor een schenking gekozen in plaats van voor een legaat, naar [gedaagde] stel omdat een legaat herroepen kan worden. Die reden komt als niet onaannemelijk voor, ook al had dit ongunstige fiscale consequenties. In ieder geval is nergens in de processtukken ook maar enig aanknopingspunt te vinden voor een plotselinge omslag in de wens van erflater over het door zijn echtgenote te ontvangen bedrag. Integendeel, uit een in handen van notaris [notaris 2] op 11 november 2020 afgelegde beëdigde verklaring van [A] blijkt verder dat erflater instemde met de overboeking en in zijn bijzijn een handgeschreven verklaring heeft ondertekend waarmee hij dit bevestigde.
4.15.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en onvoldoende heeft onderbouwd dat erflater de schenking niet wilde en/of dat sprake was van misbruik van omstandigheden, mede gezien hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd en de door haar overgelegde producties. Hetzelfde geldt voor de betaling vanaf erflaters rekening van de schenkingsrechten. Van onrechtmatig handelen of vermogensverschuivingen zonder geldige titel die recht zouden geven op een vergoedingsrecht is evenmin sprake. Dit betekent dat de buitengerechtelijke vernietiging van de schenking door [eiser] geen effect heeft gehad en dat de rechtbank die evenmin zal vernietigen. De vorderingen van [eiser] met betrekking tot deze schenking zullen worden afgewezen.
4.16.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.666,00 aan griffierecht en € 7.935,00 (3 punten x € 2.645,00) aan salaris advocaat, dus in totaal € 9.601,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 9.601,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.