ECLI:NL:RBMNE:2023:2267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4756
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling arbeidsongeschiktheidspercentage WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de WIA-uitkering van een werknemer. De werknemer, die als quality coach werkte, had zich op 28 mei 2019 ziek gemeld en na twee jaar ziekte een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100%, maar de werkgever was het hier niet mee eens en stelde dat de werknemer minder arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de regels uit de wet correct had toegepast. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiseres had onvoldoende onderbouwd waarom het medisch onderzoek onzorgvuldig was en de rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts de klachten en beperkingen van de werknemer correct had vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de werkgever het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

[werknemer] (werknemer) werkte als quality coach bij eiseres voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 28 mei 2019 heeft hij zich ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na twee jaar ziekte heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Met het primaire besluit van 10 december 2021 heeft het Uwv aan werknemer met ingang van 25 mei 2021 een WIA-uitkering toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheids-percentage op 80-100% is vastgesteld.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 17 augustus 2022 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft op 21 februari 2023 het beroepschrift aangevuld, met als bijlage een rapport van 30 september 2022 van verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] . Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft op 9 maart 2023 een aanvullend verweerschrift met als bijlage een rapport van 8 maart 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Werknemer heeft niet gereageerd op de vraag van de rechtbank of hij toestemming geeft om stukken die medische gegevens bevatten aan zijn (ex-)werkgeefster (eiseres) toe te zenden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij geen toestemming geeft. De rechtbank heeft de medische stukken met bijzondere toestemming alleen verstuurd aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde. Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Het Uwv heeft zich voor de zitting schriftelijk afgemeld.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer. Volgens het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer juist vastgesteld op 80-100%. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat werknemer minder arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer correct heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie van werknemer op 24 mei 2021 (datum in geding).

Hoe toetst de rechtbank?

2. De rechtbank moet bekijken of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten, en
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
3. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
4. Eiseres stelt allereerst dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest. Om haar standpunt te onderbouwen verwijst eiseres naar het ingebrachte rapport van verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] van 30 september 2022. Volgens [verzekeringsarts 1] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nader onderzoek verricht naar de aard en ernst van de psychische klachten van werknemer. Er wordt met name uitgegaan van de mededelingen van werknemer zelf en van gedateerde informatie van de huisarts van 26 april 2020, maar volgens [verzekeringsarts 1] zijn er inconsistenties op te merken. Zo is het gehele behandelbeloop van werknemer onduidelijk en niet eenduidig geweest. Ook heeft het Uwv het herstelgedrag van werknemer bij herhaling als niet adequaat beoordeeld. Volgens [verzekeringsarts 1] had de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie moeten opvragen bij de instelling (instelling 1) ten aanzien van het afsluiten van de behandeling in juni 2020 en het verdere beleid. Ook de informatie naar aanleiding van de intake begin 2021 bij een andere instelling (instelling 2) en de behandeling nadien (mocht die hebben plaatsgevonden) is volgens [verzekeringsarts 1] noodzakelijk. Op die manier was volgens eiseres inzichtelijk geworden of eind 2020, begin 2021 sprake is van reactieve klachten naar aanleiding van het overlijden van een familielid van werknemer (of beëindigen van de Ziektewetuitkering) of dat er inderdaad sprake is van ernstige aandoeningen na eerder succesvolle behandeling in juni 2020. Dat na de intake begin 2021 tot juni 2022 de behandeling van werknemer wederom niet van de grond is gekomen zou volgens [verzekeringsarts 1] ook in de huidige procedure aanleiding moeten zijn te twijfelen aan de ernst van de problematiek.
5. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldig en/of onvolledig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben alle beschikbare medische informatie van de behandelend sector in hun beoordeling betrokken. Zo is ook de informatie in de brief van 26 mei 2020 van instelling 1 betrokken waar werknemer op dat moment nog onder behandeling was. Daarin is informatie gegeven over de afgeronde behandeling en de resultaten daarvan en welke behandeling nog gaande is of nog nodig zal zijn. Verder hebben de verzekeringsartsen het eerdere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] van 21 juli 2021 betrokken waarin zij de medische problematiek van werknemer uitvoerig heeft uitgevraagd en beschreven. Dit rapport is twee maanden na de datum in geding in het kader van een andere procedure (de tweedejaars-beoordeling van de Ziektewetuitkering van werknemer) opgesteld.
6. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 3] geen nadere informatie heeft opgevraagd bij instelling 1 na het afsluiten van het behandeltraject, maakt het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. Het is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep niet op voorhand onzorgvuldig als geen medische informatie wordt opgevraagd. [1] Als een verzekeringsarts van mening is dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, mag hij in principe afgaan op zijn eigen oordeel en heeft hij de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. [verzekeringsarts 3] heeft in haar aanvullend rapport van 8 maart 2023 gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet om aanvullende informatie op te vragen. Zo heeft zij toegelicht dat rond de datum in geding van 24 mei 2021 de behandeling bij instelling 1 al bijna een jaar was afgerond en het in deze zaak niet relevant is of werknemer medio 2020 minder klachten had en adequaat werd behandeld. Werknemer is bekend met verschillende medische problematiek. Na het afronden van het behandeltraject bij instelling 1, zijn de klachten van werknemer toegenomen, al dan niet in relatie tot het overlijden van een familielid, en werd een (hernieuwde) verwijzing rond de datum in geding naar instelling 2 noodzakelijk geacht zoals dit volgt uit de brief van de huisarts van 26 april 2021. De constatering dat het beloop sinds het afronden van het behandeltraject bij instelling 1 opmerkelijk is geweest met verschillende uitingen van werknemer hierover en het niet volgen van de geadviseerde behandelingen, doet volgens [verzekeringsarts 3] niet af aan de inschatting van de belastbaarheid per mei 2021. Los daarvan is het volgens haar niet uit te sluiten dat de keuzes van werknemer met betrekking tot de behandelingen/opvolgen van adviezen te maken hebben gehad met de in de brief van instelling 1 beschreven problematiek verankerd in de persoonlijkheid. Naar deze problematiek is geen classificerend onderzoek gedaan. Ook het feit dat medio 2022 is gebleken dat de behandeling nog steeds niet goed van de grond is gekomen, heeft volgens [verzekeringsarts 3] geen invloed op de beoordeling van de belastbaarheid van werknemer op de datum in geding. Gezien deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verkeerde of onvolledige voorstelling van het ziektebeloop van werknemer heeft gehad. De rechtbank ziet dan ook niet in wat het opvragen van aanvullende informatie zou kunnen bijdragen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit in het geval van werknemer toch had gemoeten. De beroepsgrond slaagt niet.

Is de medische beoordeling juist?

7. Voor het standpunt dat [verzekeringsarts 3] te veel beperkingen heeft aangenomen, verwijst eiseres ook naar het rapport van [verzekeringsarts 1] van 30 september 2022. [verzekeringsarts 1] stelt dat uit de medische gegevens onvoldoende inzichtelijk is dat er sprake is van ernstige medische problematiek. Op basis van medische informatie kan geconcludeerd worden dat de psychische aandoening afdoende is behandeld en dat de behandeling in juni 2020 werd afgesloten. Dat de gediagnosticeerde aandoeningen na het afsluiten van de behandeling nog aan de orde waren is volgens [verzekeringsarts 1] vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. Ook kan de aandoening volgens [verzekeringsarts 1] niet worden afgeleid uit de spreekuur-bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] . Volgens [verzekeringsarts 1] kan er dus worden getwijfeld aan de ernst van de medische problematiek en daarmee de urenbeperking die [verzekeringsarts 2] heeft aangenomen vanwege een verminderde energetische belastbaarheid door een stoornis.
8. De rechtbank geeft eiseres ook hierin geen gelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling van [verzekeringsarts 3] onjuist is. De beschikbare medische informatie biedt geen steun voor de stelling van eiseres dat deze verzekeringsarts de klachten en beperkingen van werknemer niet goed heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij in haar rapporten duidelijk uitgelegd hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. Zoals hiervoor gezegd, is voor de belastbaarheid van werknemer op de datum in geding van 24 mei 2021 aangesloten bij de door [verzekeringsarts 2] in het rapport van 21 juli 2021 beschreven medische problematiek. Zij heeft werknemer op het spreekuur van 21 juli 2021 gezien en de medische problematiek uitvoerig uitgevraagd en beschreven. Anders dan [verzekeringsarts 1] stelt, constateert de rechtbank dat daarbij ook het dagverhaal is uitgevraagd. De door deze verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2021 geldt volgens [verzekeringsarts 3] ook per datum in geding van 24 mei 2021. Zij heeft daarbij toegelicht dat werknemer eerder specifiek is behandeld voor de psychische aandoening, maar uit de medische gegevens blijkt dat nu de andere problematiek op de voorgrond staat. Het is dus niet opmerkelijk dat verdere behandeling naar de andere problematiek noodzakelijk is. Dat werknemer niet alle voorgestelde adviezen volledig en adequaat heeft opgevolgd, neemt niet weg dat er wel degelijk problematiek bestaat. Verder stelt [verzekeringsarts 3] dat een verwijzing naar instelling 2 wordt ingezet bij ernstige medische klachten. De duidelijke beschrijving van de klachten door [verzekeringsarts 2] in juli 2021, de gestelde diagnoses en de noodzaak voor verwijzing naar instelling 2 rond de datum in geding zijn hierbij volgens [verzekeringsarts 3] plausibel, waarbij de aangenomen beperkingen in de FML ook logisch volgen uit deze beschrijving. De rechtbank kan deze toelichting goed volgen. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert dus geen reden voor het oordeel dat er te veel of ten onrechte beperkingen zijn aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met het arbeidskundige rapport van 12 mei 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat er met de FML geen functies zijn te duiden waarbij de belastbaarheid van werknemer niet wordt overschreden. Het Uwv heeft werknemer daarom terecht op arbeidskundige gronden 100% arbeidsongeschikt bevonden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres het griffierecht niet terug krijgt. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.