ECLI:NL:RBMNE:2023:2352

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
UTR 21/4728
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde van een woning en toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 507.000,-, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. Eiseres, die de waarde te hoog vond, stelde een waarde van € 415.000,- voor. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Tijdens de zitting op 3 april 2023 waren beide partijen vertegenwoordigd.

De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen, die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt ter onderbouwing van de WOZ-waarde, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres. De rechtbank wijst erop dat referentiewoningen niet identiek hoeven te zijn, maar dat er voldoende overeenkomstige kenmerken moeten zijn. Eiseres had ook aangevoerd dat de referentiewoningen anders zijn qua ligging en uitstraling, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waardeverhouding en de verschillen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 23 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000,-. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: R. Janmaat).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning).
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 30 juni 2019 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 507.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2018. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenaar van de woning onder meer een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2021 het bezwaar van eiseres tegen de WOZ-waarde van de woning ongegrond verklaard en de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 3 april 2023. Daarbij was de gemachtigde van eiseres aanwezig. Ook de gemachtigde van verweerder was daarbij aanwezig, samen met taxateur [taxateur] .

De beoordeling door de rechtbank

De waarde van de woning
1. Eiseres is eigenaar van de woning, een vrijstaande woning uit 1900. De woning heeft een hoofdgebouw met een gebruiksoppervlakte van 216 m². De woning ligt op een perceel van 1.075 m².
2. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018. Volgens eiseres is de waarde te hoog vastgesteld. Zij bepleit een waarde van € 415.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde.
3. Op de zitting is aan de gemachtigde van eiseres gevraagd welke beroepsgronden gehandhaafd blijven. De rechtbank maakt uit de reactie van de gemachtigde op de zitting op dat alleen de hierna te bespreken gronden in beroep nog moeten worden besproken. De rechtbank beperkt zich tot die gronden bij haar beoordeling.
4. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meestbiedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5. De heffingsambtenaar heeft als onderbouwing van de waarde een taxatiematrix overgelegd. In de taxatiematrix vergelijkt de heffingsambtenaar de woning van eiseres met drie andere in [wijk] gelegen woningen, waarvan gerealiseerde verkoopcijfers beschikbaar zijn. Het gaat om [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (de referentiewoningen). Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van de referentiewoningen af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop in het verweerschrift en op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiseres vindt dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar zijn qua ligging en uitstraling, maar daar is de rechtbank het niet mee eens. De rechtbank stelt voorop dat referentiewoningen niet identiek hoeven zijn aan de woning, maar voldoende overeenkomstige kenmerken moeten hebben. Eiseres wijst erop dat haar woning anders dan de referentiewoningen nabij de snelweg de [rijksweg] ligt en dat vooral bij oostenwind en storm overlast wordt ervaren van het verkeer. De heffingsambtenaar heeft daarover toegelicht dat ook bij de referentiewoningen een zekere mate van overlast kan worden ervaren van de ligging. [adres 3] en [adres 4] zijn aan een doorgaande weg gelegen en [adres 2] ligt bij een politiebureau, een zwembad en een grote rotonde van doorgaande wegen. De rechtbank kan op basis van de toelichting van de heffingsambtenaar volgen dat de gehanteerde referentiewoningen een vergelijkbare ligging hebben en vindt aannemelijk dat mogelijke geluidsoverlast zich ook bij de referentiewoningen zal voordoen. Eiseres vindt verder de uitstraling van de referentiewoningen totaal anders. De rechtbank vindt de uitstraling voldoende vergelijkbaar, omdat het gaat om vrijstaande woningen die uit dezelfde bouwperiode (1900-1923) komen. De heffingsambtenaar heeft volgens de rechtbank de waardeverhouding en de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen voldoende inzichtelijk gemaakt. De rechtbank is op grond van de taxatiematrix van oordeel dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Zij betrekt daarbij dat de heffingsambtenaar in de taxatiematrix uitgaat van een ruim lagere grondwaarde (€ 332.500) dan de grondwaarde volgens de grondstaffel zou moeten zijn (€ 495.000). Verder is er een ruim verschil in de waarde van de hoofdgebouwen per vierkante meter tussen de woning (€ 808 p/m²) en de referentiewoningen (€ 1.370 - 1.588 p/m²) zichtbaar.
7. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is, is het beroep ongegrond.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
8. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal twee jaar als redelijk termijn gezien. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. [1]
9. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van 2 jaar gelet op ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 5 juli 2019 en de datum van de uitspraak op 15 mei 2023, met 23 maanden is overschreden. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, moet de door eiseres geleden immateriële schade worden vastgesteld op een bedrag van vier keer € 500,-. Dat is € 2.000,-. De vergoeding van die schade komt voor rekening van de heffingsambtenaar, omdat de bezwaarfase 30 maanden heeft geduurd en daarmee 24 maanden te lang.
10. Omdat de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade toekent vanwege het overschrijden van de redelijke termijn, is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep alleen leidt tot toekenning van vergoeding voor immateriële schade en voor het overige ongegrond is. [2] De proceskosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het primaire besluit in stand blijft. De heffingsambtenaar moet de proceskosten vergoeden.
11. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden. Dat hoeft ook niet nu de rechtbank een immateriële schadevergoeding toekent. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep – overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.000,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.