ECLI:NL:RBMNE:2023:2356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
UTR - 22 _ 5696
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een functie in de zorg na strafrechtelijke veroordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) behandeld. Eiser had de VOG aangevraagd voor een stageplek in de zorg, maar de minister voor Rechtsbescherming weigerde deze op basis van strafrechtelijke gegevens die binnen de terugkijktermijn van twee jaar op zijn strafblad stonden. Eiser was op 25 januari 2021 veroordeeld voor het medeplegen van de smokkel en het vervoer van bijna 3 kilogram cocaïne en bijna 12 kilogram hasj, waarvoor hij een gevangenisstraf van 30 maanden had gekregen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiser voerde aan dat de aanvraag voor een stageplek milder beoordeeld zou moeten worden, maar de rechtbank stelt vast dat het screeningsprofiel voor de zorgsector geen onderscheid maakt tussen stage- en reguliere functies. De minister heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van objectieve en subjectieve criteria, waarbij het objectieve criterium betrekking heeft op de risico's voor de samenleving en het subjectieve criterium op de belangen van de aanvrager.

De rechtbank concludeert dat de minister de belangen van de samenleving zwaarder heeft mogen laten wegen dan die van eiser. De ernst van de strafbare feiten en de recente veroordeling zijn belangrijke factoren in deze afweging. Eiser's argumenten over zijn resocialisatie en de beperkte duur van de stage werden niet overtuigend geacht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser de gevraagde VOG niet ontvangt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en

de minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigde: mr. K.W. Hau).

Waar gaat deze zaak over?

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om aan hem een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verlenen. Eiser heeft deze VOG aangevraagd voor de functie van begeleider in de zorg. De minister heeft in zijn besluit van 26 juli 2022 (het primaire besluit) geweigerd om aan eiser de VOG te verlenen, omdat er binnen de terugkijktermijn van twee jaar gegevens van eiser op zijn strafblad staan. Zo is eiser op 25 januari 2021 veroordeeld voor het medeplegen van de smokkel en het vervoeren van bijna 3 kilogram cocaïne en bijna 12 kilogram hasj. Eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar (lopend tot 29 december 2024). Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een VOG bezwaar gemaakt. De minister heeft het bezwaar met het besluit van 2 november 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het functieprofiel
1. Eiser voert aan dat hij de aanvraag voor de VOG heeft ingediend voor een stagewerkplek in het kader van zijn opleiding en dat de aanvraag dus niet ziet op een volwaardige functie na zijn afstuderen. De toets aan het screeningsprofiel moet daarom in zijn geval milder zijn.
2. De screening van de aanvraag van eiser heeft plaatsgevonden op basis van het door de onderwijsinstelling die de VOG verlangt aangegeven specifieke screeningsprofiel. In dit geval is het specifieke screeningsprofiel “gezondheidszorg en welzijn van mens en dier” van toepassing verklaard. Dat eiser de VOG nodig heeft voor een stagewerkplek in het kader van zijn opleiding en niet voor een volwaardige functie na zijn afstuderen, maakt niet dat de toets van de minister aan het screeningsprofiel anders of milder moet zijn. Daar wordt geen onderscheid in gemaakt. Voor beide functies is het screeningsprofiel van toepassing en wordt aan de hand daarvan dezelfde toets verricht.
De objectieve en subjectieve criteria
3. De minister beoordeelt een aanvraag voor een VOG aan de hand van het zogeheten objectieve criterium en het subjectieve criterium. [1] Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. [2] Op grond van het subjectieve criterium beoordeelt de minister of het belang dat de aanvrager bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming. [3]
Het objectieve criterium
4. Eiser is het niet eens met de beoordeling van het objectieve criterium door de minister. Volgens eiser zijn de risico’s, zoals de minister die in het bestreden besluit beschrijft, niet allemaal aanwezig. Er bestaat volgens eiser geen verhoogd risico ten aanzien van het contact met medicijnen, omdat hij als stagiair geen toegang heeft tot de medicatie en geen medicatie zal toedienen. Verder heeft eiser op de zitting aangevoerd dat hij slechts de transporteur van drugs was en dat hij zelf niet bij de handel in drugs betrokken was. Het is daarom onterecht dat hem een risico vanwege een drugsdelict wordt verweten voor een functie van stagiair in de zorg.
5. De rechtbank kan de beoordeling van de minister van het objectieve criterium volgen. Niet ter discussie staat dat eiser binnen de terugkijkperiode van twee jaar is veroordeeld voor het medeplegen van de smokkel en het vervoer van hard- en softdrugs. Het gaat verder niet om de vraag of ten aanzien van eiser als persoon een risico bestaat, maar om de vraag of het justitiële gegeven op het strafblad, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, als herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De minister heeft mogen aannemen dat zo’n risico bestaat. Het gaat om een VOG voor een functie in de zorg. De minister zegt terecht dat er in de zorg één-op-één relaties kunnen ontstaan waarbij patiënten afhankelijk kunnen zijn van eiser. Dit levert een risico voor misbruik op, waardoor patiënten in aanraking kunnen komen met drugs en daarmee samenhangende criminele activiteiten. Dat eiser is veroordeeld voor het medeplegen van de smokkel en het vervoer van drugs en niet voor (bijvoorbeeld) de handel in medicijnen, betekent niet dat voornoemd risico niet bestaat. Daarnaast heeft de minister ook terecht genoemd dat er mogelijke toegang tot medicatie bestaat. Dat eiser het werk in het kader van zijn opleiding moet doen en daarbij zal worden begeleid, betekent niet dat er geen afhankelijkheidsrelaties zullen ontstaan en er nooit toegang tot medicatie zal zijn.
Het subjectieve criterium
6. Eiser is van mening dat niet wordt voldaan aan het subjectieve criterium. Volgens eiser had de minister zijn belang bij afgifte van de VOG zwaarder moeten laten wegen dan het belang van het beschermen van de samenleving. Eiser voert daartoe in de eerste plaats aan dat de risico’s voor de maatschappij beperkt zijn. Eiser is alleen veroordeeld voor een drugsdelict en de andere risico’s genoemd in het screeningsprofiel (zoals diefstal) spelen hier niet. Dat zou in zijn voordeel moeten meewegen. Het gaat bovendien om een stagewerkplek die in duur beperkt is. Daarnaast zijn de strafbare feiten van een aantal jaar geleden en is van belang dat eiser jong is en voor hem dus de kortere terugkijktermijn van twee jaar geldt. Het tijdsverloop sinds dat eiser met justitie in aanraking is gekomen, voelt voor eiser dus niet zo kort als dat de minister dat vindt. Ook is hij niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen en dient in zijn voordeel mee te wegen dat hij nog in zijn proeftijd zit en dus een extra waarborg heeft ter voorkoming van herhaling. Verder heeft reclassering Nederland aangegeven dat eiser zich goed inzet voor zijn resocialisatie en afspraaktrouw is. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. Eiser zegt daarnaast in te zien dat hij een grote fout heeft gemaakt en dat hij ervan heeft geleerd. Het persoonlijk belang van eiser is verder erin gelegen dat hij een opleiding kan starten en later kan werken als begeleider in de zorg. Hij kan dan een inkomen uit arbeid genereren en is niet afhankelijk van een uitkering. Eiser heeft ook een financieel belang. Eiser heeft al dingen moeten betalen voor de opleiding (zoals inschrijfgeld) en zal – als hij zijn opleiding niet kan afronden – zijn studiefinanciering moeten terugbetalen.
7. De rechtbank stelt voorop dat zij ziet dat eiser belang heeft bij het krijgen van de VOG voor zijn opleiding. Eiser is in de twintig en wil een positieve draai geven aan zijn leven. Een opleiding helpt daarbij. Dat wordt ook door de reclassering beaamd. De rechtbank vindt het ook goed om te lezen dat de reclassering tevreden is over eiser op dit moment en dat eiser niet opnieuw de fout is ingegaan. De vraag is echter of de belangen van eiser opwegen tegen de belangen van de samenleving bij weigering van de VOG. De rechtbank vindt dat de minister terecht tot de conclusie is gekomen dat dit niet zo is. De minister heeft namelijk een zwaar gewicht mogen toekennen aan de ernst van het delict. Eiser is veroordeeld voor het medeplegen van de smokkel en het vervoer van bijna 3 kilogram cocaïne en bijna 12 kilogram hasj, waarvoor hij tot 30 maanden gevangenisstraf is veroordeeld waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Dat is een fors delict en een forse straf. Verder heeft de minister terecht betekenis toegekend aan het feit dat eiser recent met justitie in aanraking is gekomen. De strafbare feiten zijn immers gepleegd op 20 augustus 2020, eiser is op 25 januari 2021 veroordeeld en is in januari 2022 vrijgelaten. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser op zijn leeftijd mogelijk allemaal lang geleden voelt, maar de rechtbank kan de minister – gelet op de hierboven genoemde data – wel volgen in het standpunt dat er sprake is van een kort tijdsverloop. Dit zijn dan ook omstandigheden waaraan de minister in zijn belangenafweging een doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen.
8. De omstandigheid dat de risico’s voor de maatschappij klein zijn omdat eiser alleen is veroordeeld voor een drugsdelict maakt dat niet anders. Dat niet alle risico’s in het screeningsprofiel zijn geopenbaard, betekent namelijk niet dat er zoveel minder gewicht toekomt aan het drugsdelict dat eiser een VOG zou moeten krijgen. Ook de omstandigheid dat het om een stage gaat maakt het voorgaande niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiser nog in zijn proeftijd zit. De strafrechter heeft kennelijk een proeftijd van 3 jaar nodig geacht en dat die proeftijd nog loopt betekent niet dat dit in het voordeel van eiser moet meewegen. Dat eiser een financieel belang heeft, ziet de rechtbank daarnaast maar de minister heeft hieraan terecht geen doorslaggevende betekenis toegekend. Het is begrijpelijk dat eiser met zijn opleiding wilde beginnen per september en niet wilde wachten op het besluit van de minister, maar dat neemt niet weg dat de kosten die eiser daarvoor heeft gemaakt en nu maakt wel voor eigen risico zijn. Het is in ieder geval geen belang dat de minister ertoe heeft moeten bewegen om alsnog een VOG te verlenen. Tot slot herhaalt de rechtbank dat zij het goed vindt om te horen dat eiser op de goede weg is en de reclassering positief is, maar dat maakt niet dat de minister de belangenafweging in het voordeel van het eiser heeft moeten laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de gevraagde VOG nu niet krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (de Beleidsregels), in het bijzonder paragraaf 3.
2.Paragraaf 3.1.3 van de Beleidsregels.
3.Paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels.