ECLI:NL:RBMNE:2023:2376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/16/553814 / / KG ZA 23-123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming omgangsregeling ingetrokken na vaststelling biologische afstamming

In deze zaak heeft de man, die eerder de vordering tot nakoming van een omgangsregeling had ingesteld, zijn vordering ingetrokken nadat uit een DNA-test bleek dat hij niet de biologische vader is van het kind. De vrouw, die de moeder is van het kind, werd veroordeeld in de proceskosten. De procedure begon met een dagvaarding op 21 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 april 2023. Tijdens deze zitting werd afgesproken dat beide partijen een DNA-test zouden ondergaan om de biologische afstamming vast te stellen. Op 16 mei 2023 ontving de voorzieningenrechter de uitslag van de DNA-test, waaruit bleek dat de man niet de biologische vader is van het kind. De vrouw vroeg daarop om de vorderingen van de man af te wijzen. De man trok zijn vordering tot nakoming van de omgangsregeling in, maar handhaafde zijn verzoek om de vrouw te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw laakbaar had gehandeld door de man in de waan te laten dat hij de biologische vader was, wat leidde tot onnodige kosten voor de man. Uiteindelijk werd de vrouw veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 1.294,85 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Familierecht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/553814 / KG ZA 23-123
Vonnis in kort geding van 29 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. A. Elias,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. W. de Hoop.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties, betekend op 21 maart 2023.
1.2.
De vorderingen zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 21 april 2023. Daarbij zijn partijen en hun advocaten verschenen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de brief met bijlage van de vrouw van 16 mei 2023;
  • de brief van de man van 17 mei 2023.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
De vrouw is de moeder van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] . De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2023 is de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld:
  • [minderjarige] verblijft de komende tien weken bij de man, vanaf zondag 12 februari 2023, in de ene week op zondag van 13:00 uur tot 17:00 uur en in de andere week op zaterdag van 13:00 uur tot 17:00 uur, in de omgeving van [plaats 1] , waarbij hij [minderjarige] haalt en brengt;
  • [minderjarige] verblijft na die 10 weken eens per twee weken op zondag bij de man. Als de man het adres van zijn werkelijke verblijf in [plaats 2] aan de vrouw doorgeeft, kan deze omgang plaatsvinden van 10:00 uur tot 19:00 uur in [plaats 2] , waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt. Als de man daar nog niet aan toe is, dan blijft de omgang met [minderjarige] plaatsvinden in de omgeving van [plaats 1] van 13:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt.
De rechtbank heeft de verdere beslissing over het gezag en de definitieve omgangsregeling aangehouden tot 17 juli 2023 in afwachting van de uitkomst van ouderschapsbemiddeling.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert de vrouw bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te veroordelen tot nakoming van omgangsregeling zoals deze is vastgesteld in de beschikking van 6 februari 2023, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per dag dat de vrouw [minderjarige] niet meegeeft met een maximum van
€ 5.000,-;
II. te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de zitting van 21 april 2023 heeft de vrouw aangevoerd dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn. Afgesproken is dat partijen binnen vier weken na de zitting een DNA-test zouden doen. De behandeling van de vorderingen is aangehouden in afwachting van de uitslag van deze test.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft op 16 mei 2023 de uitslag van de DNA-test ontvangen. Hierin wordt bevestigd dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is.
4.3.
De vrouw vraagt de voorzieningenrechter daarom om de vorderingen van de man af te wijzen. De man trekt zijn vorderingen onder I. in, zodat de voorzieningenrechter hier geen beslissing meer over hoeft te nemen. De man handhaaft zijn vordering om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Hij stelt dat hij deze procedure nooit was begonnen als hij had geweten dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] was.
4.4.
De voorzieningenrechter zal de vrouw veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de man begroot op € 86,- aan griffierecht € 1.079,- aan salaris advocaat en € 129,85 aan kosten dagvaarding, totaal € 1.294,85. Uit hetgeen de vrouw heeft verklaard ter zitting volgt dat zij al van meet af aan heeft geweten dat de man niet de biologische vader was. Zij stelt immers dat de man dit ook al wist toen hij [minderjarige] als zijn kind erkende. De voorzieningenrechter acht zeer onwaarschijnlijk dat de man wist dat hij niet de verwekker van [minderjarige] was. In de bodemprocedure over het gezag en de omgang en ook in de eerdere alimentatieprocedure heeft de vrouw dit nooit aan de orde gesteld. Veeleer is aannemelijk dat de vrouw de man in de waan heeft gelaten dat hij de biologische vader was van [minderjarige] en dat zij pas tijdens deze kort gedingprocedure, als [minderjarige] al zeven jaar oud is, de waarheid heeft verklaard. De voorzieningenrechter acht dit laakbaar. Door niet eerder duidelijkheid te geven heeft zij de man op onnodige kosten gejaagd, overigens niet alleen in deze procedure. De voorzieningenrechter volgt de man als hij stelt dat hij onderhavige procedure nooit was gestart als hij zou hebben geweten dat [minderjarige] niet zijn biologische kind is.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten tot op heden aan de zijde van de man begroot op € 1.294,85;
5.2.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzieningenrechter, in samenwerking met de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2023.