ECLI:NL:RBMNE:2023:2392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst; beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiser had in 2020 voorschotten ontvangen voor zorg- en huurtoeslag, maar deze werden teruggevorderd omdat het daadwerkelijk genoten inkomen hoger was dan het geschatte inkomen waarop de voorschotten waren gebaseerd. Eiser was het niet eens met de terugvordering en voerde aan dat hij door het UWV ten onrechte een te hoog bedrag had ontvangen, wat leidde tot financiële problemen. Hij stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onterecht maakten, waaronder zijn psychische problemen en eerdere uitspraken van de rechtbank over vergelijkbare situaties.

De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser geschetste omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat de Belastingdienst van terugvordering had moeten afzien. De rechtbank benadrukte dat eiser medio 2020 op de hoogte was van zijn te hoge inkomen en dat hij dit had moeten doorgeven aan de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was en dat de nadelige gevolgen voor eiser niet onevenredig waren in verhouding tot het belang van de rechtmatige besteding van publieke middelen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugkreeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [locatie] , verweerder

(gemachtigden: mr. [A] en [B] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen waarin de aan eiser ten goede gekomen voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag over het jaar 2020 zijn teruggevorderd.
In het besluit van 12 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de voorschotten zorg- en huurtoeslag over 2020 opnieuw bepaald op respectievelijk € 809,- en € 534,- als gevolg waarvan een terugvordering is ontstaan van € 447,- van teveel ontvangen zorgtoeslag en een terugvordering van € 2.595,- van teveel ontvangen huurtoeslag.
In het besluit van 29 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn begeleidster [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser moet over het jaar 2020 een deel van de ontvangen voorschotten zorg- en huurtoeslag terugbetalen. De terugvordering is ontstaan doordat het geschatte inkomen in de voorschotfase lager was dan het daadwerkelijk genoten inkomen in 2020 waarmee de definitieve toekenningen zijn berekend.
Wat voert eiser aan?
2. Eiser is het niet met verweerder eens en voert aan dat het UWV ten onrechte een doorbetaling heeft doorgevoerd voor het jaar 2020. Eiser heeft daarna een nota ontvangen van het UWV waarin staat dat hij het bedrag ten onrechte heeft ontvangen. Volgens eiser is het UWV bijzonder nalatig geweest door ten onrechte een te hoog bedrag uit te keren waardoor hij in de problemen is gekomen met de toeslagen. Bij uitspraak van 7 juni 2021 van rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht [1] heeft de rechtbank in zijn geval geoordeeld dat hij de terugvorderingen zorgtoeslag en huurtoeslag over het jaar 2019 niet hoeft terug te betalen. Volgens eiser is er in dit geval wederom sprake van een vergelijkbare situatie zoals in 2019 en moet verweerder afzien van terugvordering van de bedragen. Bovendien heeft eiser psychische problemen. Hij verwijst hiervoor naar de toelichting van het Sociaal wijkteam en de toelichting van de hoorzitting.
Wat is het standpunt van verweerder?
3. Verweerder stelt dat er in 2020 – anders dan in 2019 – geen sprake is van nabetaling van de uitkering van eiser door het UWV en daarom komt de terugvordering over het jaar 2020 niet voor matiging in aanmerking. Verweerder gaat bij het vaststellen van het inkomen uit van de informatie van de belastinginspecteur. Als het inkomen van eiser niet zou kloppen dan moet hij dit bij de belastinginspecteur aankaarten. Gestelde financiële problemen leiden in het algemeen niet tot een matiging van de terugvordering. Ook staat niet vast dat de financiële problemen van eiser het gevolg zijn van de terugvordering. Verweerder ziet in de psychische problemen ook onvoldoende reden om tot matiging van het bedrag van terugvordering over te gaan. Verweerder erkent dat van eiser gezien zijn specifieke omstandigheden waarschijnlijk minder mag worden verwacht dan van een andere toeslagaanvrager die niet met deze omstandigheden wordt geconfronteerd, maar stelt wel vast dat eiser jarenlang professioneel wordt begeleid. Het had daarom op zijn weg gelegen om hulp te vragen bij het beheren van zijn administratie aangaande zorg- en huurtoeslag. Verweerder heeft in de sociaal-medische omstandigheden geen reden gezien om het bedrag van de terugvordering te matigen of om van terugvordering af te zien. Het belang dat publieke middelen rechtmatig worden besteed, is een zwaarwegend belang. Het belang van eiser weegt daar niet tegen op.
Heeft verweerder kunnen overgaan tot terugvordering van de (teveel) betaalde toeslagen?
4. Eiser heeft over het jaar 2020 voorschotten ontvangen voor de huur- en zorgtoeslag. Bij het vaststellen van de voorschotten is verweerder uitgegaan van een geschat jaarinkomen van € 14.596,-. Op 16 juli 2020 heeft verweerder aan eiser een brief verstuurd en daarbij aangegeven dat verweerder het vermoeden heeft dat het inkomen van eiser niet klopt. Verweerder heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de toeslagen voor het jaar 2020 met het juiste inkomen berekend worden. Daarbij heeft verweerder eiser verzocht om zijn inkomen te controleren en door te geven. Eiser heeft de wijziging in zijn inkomen niet doorgegeven. Verweerder is vervolgens bij de definitieve berekening uitgegaan van het jaarinkomen van
€ 24.683,- zoals deze is vastgesteld door de Inspecteur van de belastingdienst. Omdat verweerder bij de voorschotverlening is uitgegaan van een lager inkomen heeft eiser teveel huur- en zorgtoeslag ontvangen waardoor dit heeft geleid tot terugvorderingen.
Is verweerder uitgegaan van een juist inkomen?
5. Indien eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder bij de vaststelling van het recht op zorg- en huurtoeslag is uitgegaan van een onjuist inkomen dan zal hij zich moeten wenden tot de Inspecteur van de belastingdienst. Verweerder gaat bij de berekening van de definitieve vaststelling van de voorschotten immer uit van het jaarinkomen zoals dat is vermeld in de Basisregistratie Inkomen van de belastingdienst (BRI) en kan hier niet van afwijken.
Z
ijn de gevolgen van de terugvordering onevenredig?
6. Verweerder heeft discretionaire ruimte bij het vaststellen van het bedrag dat wordt teruggevorderd. [2] Verweerder moet ook de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. De nadelige gevolgen van het besluit mogen voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
7. Verweerder heeft het Verzamelbesluit toeslagen (het Verzamelbesluit) gepubliceerd. [3] Daarin is vastgelegd dat verweerder bij bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien. Van bijzondere omstandigheden is echter geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Dit is bij eiser het geval. De voorschotten zijn uitgekeerd op basis van – achteraf bezien – een te laag geschat jaarinkomen. Pas na de vaststelling van het toetsingsinkomen in het BRI heeft verweerder kunnen vaststellen dat eiser recht had op minder toeslag. Volgens het beleid is er in het geval van eiser dus geen sprake van bijzondere omstandigheden.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiser geschetste omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat hij op grond daarvan van terugvordering had moeten afzien. De rechtbank acht van belang dat eiser medio 2020 op de hoogte was van zijn te hoge inkomen en dat hij verweerder hierover had moeten informeren waarmee hij de hoogte van de terugvordering had kunnen matigen. Eiser heeft hierover zelf op zitting gezegd dat hij hierin nalatig is geweest. De rechtbank is het eens met verweerder dat zijn situatie in 2019 anders was dan in 2020 omdat in dat jaar sprake was van een nabetaling door het UWV waarop hij niet heeft kunnen anticiperen. In 2020 was hij wel op de hoogte van zijn te hoge inkomen. Uit de informatie van het Sociaal Wijkteam blijkt verder dat eiser lange tijd onder begeleiding staat van hulpinstellingen, waarbij hij in de periode van 2012 tot en met 2017 ook is geholpen bij zijn schuldenproblematiek. Niet valt in te zien dat hij ook nu niet – in zowel praktisch als psychisch opzicht - kan worden geholpen bij het terugbetalen van de te veel verkregen toeslagen. Verweerder merkt hierover op dat eiser in aanmerking kan komen voor een persoonlijke betalingsregeling op basis van zijn betalingscapaciteit waardoor financiële problemen kunnen worden voorkomen. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de nadelige gevolgen van de terugvorderingen voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doel, namelijk de rechtmatige besteding van publieke middelen.

Conclusie

9. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1150.
3.Staatscourant 2020, 22720.