ECLI:NL:RBMNE:2023:2398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/16/550553 / FA RK 23-72
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en kosten van internationale school in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van kinderalimentatie en de kosten van internationale school voor hun kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Nuwenhoud, verzocht de rechtbank om de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen te verhogen met 50% van de schoolkosten die zij voor de kinderen heeft moeten betalen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.D.M. Rubens-Snijders, betwistte dit verzoek en stelde dat hij niet-ontvankelijk was in het verzoek van de vrouw, dan wel dat het verzoek moest worden afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het verleden afspraken hebben gemaakt over de kinderalimentatie en de kosten van de kinderen, waarbij de man niet zou hoeven bijdragen in de kosten van het internationaal onderwijs. De vrouw stelde dat de situatie was gewijzigd, omdat de kosten van de kinderen waren gestegen sinds zij naar de internationale school gingen. De rechtbank oordeelde echter dat de kosten voor het internationaal onderwijs niet als noodzakelijke kosten voor de kinderen konden worden aangemerkt, aangezien het Nederlandse onderwijs voldoende was voor hun behoeften. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst tussen partijen over de kosten van de internationale school niet in strijd was met de contractsvrijheid.

De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af en besliste dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten betalen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/550553 / FA RK 23-72
Wijziging kinderalimentatie
Beschikking van 6 juni 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat, mr. N. Nuwenhoud,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.D.M. Rubens-Snijders.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen 1 tot en met 4) van 30 december 2022, binnengekomen op 30 december 2022;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen 1 tot en met 10) van 28 februari 2023, binnengekomen op 1 maart 2023;
  • de akte overlegging producties (5 tot en met 12) van de vrouw van 26 april 2023;
  • de e-mail van de vrouw van 8 mei 2023 met als bijlage een brief van [minderjarige 1 (voornaam)] ; en
  • der ter zitting overgelegde pleitaantekeningen namens de vrouw.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
9 mei 2023. Daarbij waren partijen met hun advocaten aanwezig.
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] gevraagd wat hij van het verzoek vindt. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft dat per brief laten weten.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [2005] in [geboorteplaats 1] ; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [2007] in [geboorteplaats 2] .
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant van [2010] hebben partijen de door de man met ingang van 15 februari 2010 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 300,- per kind per maand.
2.4.
Partijen hebben de afspraken over de kinderalimentatie gewijzigd in het nieuwe ouderschapsplan van 1 augustus 2020. Zij spraken af dat met ingang van 1 juni 2020 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de vrouw wonen, de man aan de vrouw een bedrag aan kinderalimentatie betaalt van € 151,- per kind per maand. Verder hebben zij afgesproken dat zij ieder de eigen kosten van inwoning van de kinderen dragen wanneer zij bij hen zijn. Verblijfsoverstijgende lasten worden betaald uit het budget voor de kinderen door de vrouw. Partijen hebben vastgelegd dat er geen sprake is van exceptionele kosten van/voor de kinderen, met uitzondering voor de volgende kosten die zij naast de hierboven beschreven kosten betalen:
  • Ouderbijdrage [school 1] , ieder betaalt naar rato van zijn inkomen aan die bijdrage; de vrouw betaalt 56% en de man 44%;
  • Kosten van bijles/huiswerkbegeleiding, ieder betaalt naar rato van zijn inkomen aan die bijdrage; de vrouw betaalt 56% en de man 44%. De beslissing over de noodzaak van de kosten en de wijze waarop dat plaatsvindt (met het oog op de hoogte van die kosten) wordt door partijen samen genomen. Partijen hebben nu al uitgesproken dat begeleiding noodzakelijk zal zijn.
De kosten van een taalcursus [.] vallen onder de gebruikelijke kosten en dienen te worden betaald uit het beschikbare budget. Dat wordt niet beoordeeld als een exceptionele kostenpost.
2.5.
Partijen hebben afgesproken dat [minderjarige 1 (voornaam)] in de zomer van 2021 naar een internationale school zou gaan en [minderjarige 2 (voornaam)] in de loop van het schooljaar 2021-2022. De kosten hiervan bedragen duizenden euro’s. [minderjarige 2 (voornaam)] gaat het komend schooljaar weer naar het reguliere middelbare onderwijs.
2.6.
Vanwege de hoge kosten van het internationaal onderwijs verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen wordt verhoogd met 50% van de schoolkosten die zij voor de kinderen heeft moeten betalen en voor [minderjarige 1 (voornaam)] nog moet betalen, voor zover zij die niet van haar voormalig werkgever vergoed heeft gekregen.
2.7.
De man vindt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, dan wel dat haar verzoek moet worden afgewezen. Verder wil hij dat de vrouw in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij zo beslist.
3.2.
Uitgangspunt is dat ouders naar rato van hun draagkracht bijdragen in de kosten van hun kinderen. De rechtbank gaat ervan uit dat de afspraken die partijen in het ouderschapsplan van 1 augustus 2020 hebben gemaakt daarmee in overeenstemming waren. De vrouw stelt echter dat dat dit niet langer het geval is omdat de situatie is gewijzigd. Zij stelt dat de kosten van de kinderen aanzienlijk zijn gestegen vanaf het moment dat zij naar de internationale school zijn gegaan. Aanvankelijk werden die kosten vergoed door haar voormalige werkgever, maar dat betrof slechts één kind tot een maximum van € 8.000,- per jaar, terwijl de vrouw in de veronderstelling verkeerde dat de kosten van beide kinderen vergoed zouden worden. Inmiddels heeft de vrouw een andere werkgever en die vergoedt de kosten in het geheel niet. Daarom wil de vrouw dat de man voor de helft bijdraagt in de schoolkosten van de internationale school, voor zover die niet zijn vergoed door haar voormalige werkgever, voor [minderjarige 2 (voornaam)] tot het moment waarop zij weer regulier onderwijs volgt en voor [minderjarige 1 (voornaam)] tot zijn eindexamen.
3.3.
De man is daartoe niet bereid en stelt ook dat hij daartoe niet in staat is. Hij heeft er echter voor gekozen zijn draagkrachtverweer niet dan wel onvoldoende te onderbouwen. Die keuze heeft tot gevolg dat een draagkrachtverweer niet kan slagen. Voor de beoordeling van het verzoek van de vrouw is dat echter niet van doorslaggevend belang, omdat de man een principiëler verweer voert. Hij beroept zich namelijk op een tussen partijen gemaakte afspraak dat hij niet zou hoeven bijdragen in de kosten van het internationaal onderwijs, toen partijen besloten dat [minderjarige 1 (voornaam)] en later ook [minderjarige 2 (voornaam)] naar een internationale school zouden gaan.
3.4.
Over de wijze van totstandkoming, de strekking en de consequenties van deze afspraak verschillen partijen van mening. Het geschil spitst zich met name toe op de betekenis van de bijdrage van de voormalig werkgever van de vrouw in de hoge schoolkosten en in het verlengde hiervan de vraag of de man daar van meet af aan, al bij de aanmelding van [minderjarige 1 (voornaam)] , mee bekend was. Volgens de man was dit niet het geval en volgens de vrouw wel.
3.5.
Voor de uitleg van de overeenkomst tussen partijen acht de rechtbank de door hen gevoerde correspondentie (bijlage 1 en 3 aan de zijde van de man) van belang. In de e-mail van de man van
13 april 2021gericht aan de vrouw is (onder meer) het volgende te lezen:
“We hebben in september 2020 samen met [minderjarige 1 (voornaam)] besloten om verschillende internationale scholen te verkennen. Daarbij hebben we vanuit ons als ouders besproken dat we zijn wens om naar een IS te gaan beiden ondersteunen. Ik heb tijdens ons eerste gesprek in september aangegeven dat het voor mij in veel aspecten mogelijk is om die ondersteuning te bieden (bijv. sociaal-emotioneel, pedagogisch, meedenken en – verkennen) maar niet financieel, omdat die financiële ruimte voor ontbreekt. Jij hebt aangegeven dit financiële stuk voor je rekening te zullen nemen. Daarmee zijn we tot de afspraak gekomen dat we beiden ondersteunen, waarbij jij zorg draagt voor de extra kosten die de inschrijving en jaarlijkse bekostiging van deze school met zich meebrengen.”Daarop antwoordde de vrouw in haar e-mail van
13 april 2021met:
“Goed om dit vast te leggen. Ik ben het eens met deze bewoording.”
3.6.
Vervolgens heeft ook [minderjarige 2 (voornaam)] (in juni 2021) haar wens geuit om van school te wisselen en naar een internationale school te gaan. Opnieuw stonden beide partijen hier achter. Uiteindelijk vond de inschrijving van [minderjarige 2 (voornaam)] op de internationale school eind oktober 2021 plaats en is zij op 1 november 2021 begonnen op deze school. De man heeft toen richting de vrouw zijn vrees uitgesproken voor de onzekere werkgeversafhankelijke factor in deze. Zo schrijft de man in zijn e-mail van 29 oktober 2021 hierover het volgende:
“Een andere kwestie waarin bij mij een zorg zit, is de kwetsbaarheid in de financiering van de internationale school. Ik vind het super dat jouw werkgever de fees en andere kosten financiert – daarmee wordt veel mogelijk voor de kinderen, tegelijkertijd zit hier een afhankelijkheid in: er is een zekere noodzaak dat je bij je werkgever blijft werken om de school te kunnen continueren. Komt hier een kink in de kabel dan kan er een probleem ontstaan. Ben benieuwd hoe jij dit ervaart en of/hoe dit ook voor jou [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] een zorg is.”Daarop antwoordde de vrouw in haar e-mail van 29 oktober 2021 met het volgende:
“Het is inderdaad fantastisch dat mijn werk de scholen van de kinderen betaalt. Ik heb geen enkele zorg over continuering van financiering; jij hoeft dit ook niet te hebben. Ik heb een vast contract en de organisatie is stabiel, zit in de lift. Mocht er ook een switch in baan komen (die ik niet zie gebeuren) dan is dit het onderhandelingspakket, en anders hebben mijn ouders gezegd dat zij de studiekosten ondersteunen. Ze hebben tijdens [school 2] ook bijgestaan. Geen reden tot zorg dus. Je hebt aangegeven zelf niet te kunnen bijdragen aan de Internationale School, dat is begrijpelijk en prima. Ik heb beloofd hiervoor te zorgen. Dat doe ik.”
3.7.
Uit deze mailwisseling maakt de rechtbank, net als de man op dat de overeenkomst inhield dat de man niet zou hoeven bijdragen in de kosten van de internationale school. Daarin is niet het voorbehoud gemaakt dat dit slechts zou gelden zolang en voor zover de (voormalig) werkgever deze kosten (grotendeels) voor zijn rekening zou nemen. Integendeel, de vrouw neemt uitdrukkelijk het risico van het wegvallen van de bijdrage voor haar rekening. De discussie tussen partijen of de man al van aanvang af, dus ook al bij de aanmelding van [minderjarige 1 (voornaam)] , bekend was met de bijdrage van de voormalige werkgever van de vrouw, acht de rechtbank niet van belang.
3.8.
Vervolgens dient de vraag zich aan wat de consequenties zijn van deze afspraak. Voorop staat dat in beginsel sprake is van contractsvrijheid. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt echter begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Er mag wel ten gunste van kinderen worden afgeweken van die wettelijke maatstaven, maar niet ten nadele. De afspraak waarop de man zich beroept strekt er niet toe dat ten gunste van de kinderen wordt afgeweken van de wettelijke maatstaven, maar heeft tot gevolg dat een onevenredig deel van de kosten van de kinderen ten laste van de vrouw blijft. De vraag is of dit aanvaardbaar is.
3.9.
Om dit te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst na te gaan in hoeverre de kosten voor het internationaal onderwijs kunnen worden aangemerkt als voor de behoefte van de kinderen noodzakelijke kosten; de vrouw vindt van wel en de man vindt van niet.
3.10.
Voor de beoordeling van dit geschil is het volgende van belang. De kinderen zijn zogenaamde expat-kinderen. Zij hebben een deel van hun jeugd in Ethiopië gewoond, alwaar hun ouders werkzaam waren voor internationale organisaties. Na de echtscheiding is de vrouw met de kinderen in Ethiopië blijven wonen, terwijl de man naar Nederland is teruggekeerd. In 2015 is ook de vrouw met de kinderen naar Nederland teruggekeerd. Vanaf 2015 zijn de kinderen in Nederland naar de [school 1] gegaan. In 2020 heeft [minderjarige 1 (voornaam)] aan zijn ouders kenbaar gemaakt dat hij liever naar het internationaal onderwijs zou willen gaan. Uit wat partijen ter zitting hebben verklaard begrijpt de rechtbank dat deze wens van [minderjarige 1 (voornaam)] was ingegeven vanuit zijn internationale identiteit en voorkeur voor meer diversiteit (op school en in de klas). Het lag niet aan de taal; immers, [minderjarige 1 (voornaam)] is de Nederlandse taal gewoon machtig en heeft, na de terugkeer uit Ethiopië jarenlang regulier Nederlands onderwijs gevolgd. [minderjarige 1 (voornaam)] zit inmiddels in een leerjaar vergelijkbaar met 5 VWO. Dit jaar vormt samen met het daaropvolgende jaar een tweejarig examenblok. Voor [minderjarige 2 (voornaam)] geldt dat zij niet lekker in haar vel zat op haar vorige (Nederlandse) school en deze school niet voortvarend genoeg tegemoetkwam aan haar wens naar een andere klas over te stappen. Ook zij had een wens om naar een internationale school te gaan. Zij stapte over naar dezelfde school als [minderjarige 1 (voornaam)] , mede omdat hij daar zo enthousiast over was. [minderjarige 2 (voornaam)] zal echter na dit schooljaar (opnieuw) overstappen naar het Nederlandse reguliere onderwijs. Na de zomervakantie zal zij starten in het vierde leerjaar van de havo op een school in [plaats] .
3.11.
Mede gelet op de uitleg van partijen over de keuze voor het internationaal onderwijs voor de kinderen, is de rechtbank met de man van oordeel dat de kosten voor het internationaal onderwijs niet vallen onder de normale kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het Nederlandse middelbare onderwijs is van een voldoende niveau en in zijn algemeenheid geschikt voor kinderen die, zoals de kinderen van partijen, Nederlandse ouders hebben en de Nederlandse taal beheersen. Dat dat in dit geval, door hun jeugd in het buitenland, anders zou zijn is niet gebleken. De kinderen hebben vóór het internationaal onderwijs ook al jarenlang Nederlands onderwijs gevolgd. Daar komt bij dat [minderjarige 2 (voornaam)] binnenkort opnieuw de overstap zal maken naar het Nederlands onderwijs. De keuze om de kinderen naar internationaal onderwijs te laten gaan, is weliswaar door partijen samen genomen, maar het volgen van internationaal onderwijs kan, gelet op het bovenstaande, niet worden beschouwd als een noodzakelijk onderdeel van hun behoefte. De overeenkomst dat de man niet zou hoeven bijdragen in de kosten overschrijdt de grenzen van de contractsvrijheid dan ook niet.
3.12.
Vervolgens dient de vraag zich aan of er sprake is van zodanige wijzigingen van omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aanvaardbaar is om de vrouw aan deze afspraak te houden. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. De vrouw heeft kunnen voorzien, dan wel had moeten voorzien dat haar baan bij [organisatie] /de werkgeversbijdrage een keer zou kunnen wegvallen. De man heeft zijn zorgen over de kwetsbaarheid van de financiering uitdrukkelijk gemeld, maar de vrouw schrijft in haar e-mail van 29 oktober 2021, dat in dat geval de werkgeversbijdrage onderdeel zou vormen van een onderhandelingspakket voor een volgende baan en wijst er ook op dat haar ouders haar financieel kunnen ondersteunen. De vrouw wuift hiermee de zorgen van de man als het ware weg. Dat die zorgen echter niet ongegrond waren blijkt wel uit het feit dat de vrouw zich in mei 2022 vanwege een dreigende burn-out genoodzaakt voelde om ontslag bij de [organisatie] te nemen en het haar niet is gelukt haar nieuwe werkgever te laten bijdrage in de kosten van de internationale school. Dit is uiteraard zeer vervelend, maar wel een omstandigheid die de vrouw voor haar risico heeft genomen. Dat laatste blijkt ook uit het feit dat de vrouw in een voor haar financieel onzekere periode tussen de twee banen de kinderen opnieuw heeft ingeschreven voor het nieuwe schooljaar 2022-2023 zonder de man van haar genomen ontslag op de hoogte te stellen. Op dat moment was het tweejarige eindexamenblok van [minderjarige 1 (voornaam)] nog niet begonnen en zou het voor hem dus makkelijker zijn geweest om een overstap te maken naar weer een reguliere school.
3.13.
Gelet op al deze omstandigheden vindt de rechtbank niet dat de vrouw niet langer zou kunnen worden gehouden aan haar toezegging om zorg te dragen voor betaling van het schoolgeld voor het internationaal onderwijs. Bovendien heeft de vrouw opnieuw een goed betaalde nieuwe baan, waarmee zij zo’n € 90.000,- bruto op jaarbasis verdient. Dat is
€ 20.000,- bruto op jaarbasis meer dan waarmee rekening is gehouden ten tijde van het vernieuwde ouderschapsplan in 2020. Toen is rekening gehouden met een inkomen uit arbeid bij [organisatie] van € 69.893,- bruto per jaar. Verder hoeven er voor [minderjarige 2 (voornaam)] geen kosten voor internationaal onderwijs meer te worden gemaakt vanaf het volgende leerjaar.
3.14.
De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet betalen. Anders dan de man ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken tussen ex-echtgenoten de proceskosten plegen te worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vrouw af;
4.2.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in samenwerking met mr. E.C. van Delft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem -Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.