ECLI:NL:RBMNE:2023:2399

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/16/554079 / FA RK 23-620
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie in voorlopige voorziening na gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2023 een beschikking gegeven in een procedure over voorlopige voorzieningen met betrekking tot kinder- en partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.L. Sterrenberg, verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde alimentatiebedragen, omdat de omstandigheden sinds de laatste beschikking van 5 april 2022 waren veranderd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Vrolijks, verzocht om afwijzing van de verzoeken van de man en stelde dat er bindende afspraken waren gemaakt over de alimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds augustus 2022 de zorg voor [kind 1] op zich heeft genomen, wat een significante wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man voor wijziging van de alimentatie voor [kind 2] en [kind 3] afgewezen, omdat de wijzigingen in de bedragen niet substantieel genoeg waren. De rechtbank heeft echter de partneralimentatie van de man aan de vrouw gewijzigd naar € 463,- per maand, met ingang van 1 juni 2023.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [kind 1], omdat hij dit verzoek niet namens [kind 1] kan indienen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om de alimentatie te handhaven, afgewezen, omdat de man nu een andere financiële situatie heeft door de gewijzigde zorgverdeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de relevante wetgeving in acht genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/554079 / FA RK 23-620
Voorlopige voorzieningen
Beschikking van 23 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.L. Sterrenberg,
tegen
[verweerster] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Vrolijks.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, binnengekomen op 17 maart 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek), binnengekomen op 8 mei 2023;
  • de pleitaantekeningen namens de man.
1.2.
Het verzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
9 mei 2023. Partijen waren aanwezig, samen met hun advocaten.

2.Waar deze procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn getrouwd. Zij hebben samen drie kinderen:
  • [kind 1] , geboren op [2004] in [geboorteplaats] ;
  • [kind 2] , geboren op [2007] in [geboorteplaats] ; en
  • [kind 3] , geboren op [2013] in [geboorteplaats] .
2.2.
De rechtbank heeft op 8 maart 2022 een beschikking gegeven waarin voorlopige voorzieningen (tijdelijke maatregelen voor de duur van de echtscheidingsprocedure) zijn getroffen. Zij heeft beslist dat voor de duur van de echtscheidingsprocedure:
  • de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning krijgt;
  • er een zorgregeling geldt tussen de man en [kind 3] , die inhoudt dat [kind 3] iedere week op maandag uit school tot woensdag naar school bij zijn vader verblijft en om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • de man een bijdrage van € 586,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
  • de man een bijdrage van € 895,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.3.
De man heeft vervolgens om een wijziging verzocht van de beschikking van 8 maart 2022. De rechtbank heeft op 5 april 2022 een beschikking gegeven waarin zij de voorlopige voorzieningen voor zover het betreft de kinder- en partneralimentatie heeft gewijzigd. De rechtbank heeft beslist dat de man vanaf 8 maart 2022 een bedrag van € 127,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Verder heeft de rechtbank beslist dat de man vanaf 5 april 2022 voorlopig een bedrag van € 711,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.4.
De man verzoekt nu opnieuw om een wijziging van de voorlopige voorzieningen ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie. De man stelt dat de omstandigheden na de beschikking van 5 april 2022 opnieuw zijn gewijzigd. Zo is [kind 1] bij de man gaan wonen, is hij achttien jaar oud geworden en heeft als hbo-student behoefte aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de vrouw. De man verzoekt een wijziging van de beschikking van 5 april 2022, in die zin dat:
  • de bijdrage in de kosten van [kind 2] en [kind 3] met ingang van de datum van het verzoekschrift wordt vastgesteld op een bedrag van € 128,- per kind per maand;
  • er een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [kind 1] , te betalen door de vrouw aan [kind 1] van € 233,- per maand wordt vastgesteld, te betalen met ingang van dit verzoekschrift;
  • de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van het verzoekschrift wordt vastgesteld op nihil.
2.5.
De vrouw wil dat de man niet niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoeken, dan wel dat zijn verzoeken worden afgewezen. Volgens de vrouw hebben partijen bindende afspraken met elkaar gemaakt bij de bijzondere curator over onder andere de kinder- en partneralimentatie. Deze afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst van 6 februari 2023. Na deze datum hebben zich geen omstandigheden voorgedaan op grond waarvan het onaanvaardbaar zou kunnen zijn om de man onverminderd te houden aan hetgeen op
6 februari 2023 is overeengekomen. Bij wege van zelfstandig verzoek (tegenverzoek) verzoekt de vrouw de rechtbank, onder wijziging van de beschikking van 5 april 2022, te bepalen dat de man vanaf 6 februari 2023 een bedrag van € 127,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] . Ook verzoekt de vrouw te bepalen dat de man vanaf 6 februari 2023 een bedrag van
€ 711,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Deze verzoeken komen neer op de afspraken van 6 februari 2023. Tot slot verzoekt de vrouw de man in de kosten van de procedure te veroordelen.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal de beschikking van 5 april 2022 wijzigen, in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw wordt gewijzigd naar een bedrag van € 463,- per maand, met ingang van 1 juni 2023. Verder zal de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek ten aanzien van een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud en studie voor [kind 1] . De overige verzoeken van partijen zullen worden afgewezen. De rechtbank licht hieronder toe waarom zij deze beslissingen neemt.
Wel of geen wijziging van de eerdere beschikking?
3.2.
Vooropgesteld wordt dat een beschikking over voorlopige voorzieningen slechts kan worden gewijzigd, als 1) de omstandigheden na die beschikking zodanig zijn gewijzigd of 2) bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat 3) alle betrokken belangen in aanmerking genomen de voorziening niet in stand kan blijven. [1] Dit criterium brengt met zich mee dat niet met elke wijziging rekening wordt gehouden; alleen met een wijziging die van significante betekenis is ten opzichte van de beschikking waarvan de wijziging wordt verzocht. Dit betekent ook dat de rechtbank niet een geheel nieuwe berekening gaat maken, maar alleen doorrekent wat die significante wijziging betekent ten opzichte van de eerdere beschikking. Daar is in dit geval des te meer reden voor, omdat de man nu al voor de tweede keer een wijziging van de voorlopige voorzieningen verzoekt.
3.3.
De rechtbank is, anders dan vrouw primair meent, van oordeel dat er is sprake van een zodanige wijziging van omstandigheden dat alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de beschikking van 5 april 2022 niet geheel in stand kan blijven. Waar [kind 1] eerst zijn hoofdverblijf had bij de vrouw heeft [kind 1] dat vanaf augustus 2022 bij de man. Daarnaast is de zorgregeling voor [kind 1] gewijzigd; er is geen sprake meer van een gelijke zorgverdeling van partijen. [kind 1] verblijft namelijk sinds de wijziging enkel een weekend in de twee weken bij de vrouw en de helft van de vakanties.
De afspraak van 6 februari 2023
3.4.
De rechtbank verwerpt het verweer van de vrouw dat partijen bindende afspraken bij de bijzondere curator hebben gemaakt, die aan inwilliging van het wijzigingsverzoek van de man in de weg staan. Uit de tekst van het verslag van de bijzondere curator en uit hetgeen partijen hierover ter zitting hebben verklaard, volgt slechts dat partijen hebben afgesproken de beschikking van 5 april 2022 (vooralsnog) stipt na te leven, dus zonder daarop posten met elkaar te verrekenen, en met uitzondering van de bijdrage voor [kind 1] , die op dat moment al zijn hoofdverblijf naar de man had verplaatst. Verder hebben partijen data toegevoegd voor de betalingen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dus niet dat de man hiermee zijn recht op het verzoeken van een wijziging van de voorlopige voorzieningen heeft prijsgegeven.
De kinderalimentatie voor [kind 2] en [kind 3]
3.5.
Partijen doen over en weer verzoeken ten aanzien van de kinderalimentatie voor [kind 2] en [kind 3] . De rechtbank wijst de verzoeken van partijen af. Zo is in de vorige beschikking bepaald dat de man een bedrag van € 127,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw. Het verzoek van de vrouw komt op hetzelfde bedrag neer en het verzoek van de man wijkt slechts daarvan slechts af met een bedrag van € 1,-. Dat is, gezien het strenge criterium voor een wijziging van de voorlopige voorzieningen mede in het licht van de automatische jaarlijkse indexering, te weinig.
De kosten voor levensonderhoud en studie voor [kind 1]
3.6.
Nu [kind 1] niet meer bij de vrouw woont, moet de kinderbijdrage die de man voor [kind 1] aan de vrouw moest betalen komen te vervallen. Dat vormt ook geen geschilpunt en dat volgt ook uit de afspraak die partijen bij de bijzondere curator hebben gemaakt.
Nu verzoekt de man namens [kind 1] (die zijn vader heeft gemachtigd) om een bijdrage van de vrouw in zijn kosten voor levensonderhoud en studie vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de man niet-ontvankelijk is in dat verzoek. [kind 1] kan namelijk geen wijziging vragen van een voorlopige voorziening in een procedure waarin hij geen partij is. Dus kan de man dit ook niet namens [kind 1] doen. Dit betekent echter niet dat de rechtbank geen rekening zal houden met de gestegen kosten die de man heeft voor [kind 1] . Daar komt de rechtbank bij de partneralimentatie over te spreken, omdat die kosten de draagkracht van de man voor partneralimentatie negatief beïnvloeden.
De partneralimentatie
3.7.
Aan de wettelijke vereisten voor een wijziging van de beschikking van
5 april 2022 wat betreft de partneralimentatie wordt voldaan. [kind 1] is bij de man gaan wonen en daarmee komt het merendeel van de kosten van [kind 1] nu voor rekening van de man, in plaats van voor de vrouw. Daar staat tegenover dat de man geen kinderalimentatie meer voor [kind 1] aan de vrouw hoeft te betalen, dat was € 127,- per maand, maar dit ondervangt slechts ten dele de gestegen kosten die de man voor [kind 1] moet maken. Ook is de behoefte van [kind 1] enigszins gestegen ten opzichte van de eerder bepaalde behoefte van € 507,- per maand in 2022 (€ 524,- per maand in 2023). [kind 1] is namelijk op [2022] achttien jaar geworden. De stijging van zijn behoefte is wel beperkt gebleven. Weliswaar is hij sinds hij achttien jaar is geworden niet langer gratis verzekerd voor zorgkosten, maar daar staat een zorgtoeslag tegenover die, naar de man ter zitting heeft verklaard, de zorgkosten nagenoeg geheel dekt. Reiskosten heeft [kind 1] niet, omdat hij als student gratis kan reizen met het openbaar vervoer. Ook woont [kind 1] niet op kamers. Verder heeft de vrouw de studieboeken en het collegegeld voor [kind 1] voor het gehele schooljaar al betaald, dan wel is zij op de daardoor ontstane schuld aan het aflossen. [kind 1] heeft daarnaast een bijbaan, waarmee hij zijn eigen zakgeld verdient. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man voor [kind 1] niet significant veel meer kwijt is dan de vrouw voor de andere kinderen. Om binnen de rechtsstrijd van partijen te blijven, zal de rechtbank rekenen met een enigszins verhoogde behoefte van [kind 1] en aansluiting zoeken bij de door de vrouw bepleite behoefte van 608,- per maand. Voor zover de behoefte van [kind 1] onverhoopt toch hoger is, kan die voorlopig uit de studiepot van € 10.000,- die partijen voor de studie van hun kinderen hebben gespaard, worden voldaan.
3.8.
Van de behoefte van € 608,- neemt de vrouw 25%, dus € 152,- voor haar rekening, want [kind 1] verblijft een lang weekend per twee weken bij haar en de helft van de vakanties. Partijen zijn het over dat percentage (de zorgkorting) eens. Dat betekent dat de man een bedrag van € 456,- per maand aan kosten voor [kind 1] heeft. Dat is minder dan waar in de vorige beschikkingen mee is gerekend.
3.9.
De door de man opgevoerde stijging van de hypotheekrente is niet van zodanige betekenis dat dit een wijziging van de eerdere beschikking zou rechtvaardigen. Overigens drukt de gestegen hypotheekrente ook op de draagkracht van de vrouw. Met de premie AOV van € 340,72 en met de pensioenopbouw van € 800,- per maand is in de vorige beschikking ook al rekening gehouden, dus dit betreft geen wijziging en de rechtbank zal hiermee ook nu rekening houden. Verder is de huur die netto voor rekening van de man komt weliswaar hoger uitgevallen dan waarmee in de vorige beschikking rekening is gehouden (€ 894,- in plaats van € 650,- per maand), maar dit is het gevolg geweest van de keuze van de man om de desbetreffende woning te huren en rechtvaardigt dus geen wijziging van de eerdere beschikking. Dat geldt te meer nu het inkomen van de vrouw in vergelijking met de vorige beschikking sterk is gedaald, van € 47.959,- naar € 34.732,-. Daarmee is haar inkomen iets mee dan een derde van dat van de man.
3.10.
De rechtbank houdt aldus alleen rekening met de gestegen kosten van de man doordat [kind 1] bij hem is gaan wonen. Rekening houdend met de gestegen kosten voor [kind 1] en de kosten voor de andere twee kinderen (totaal een bedrag van € 1.052,- per maand), heeft de rechtbank berekend dat de man daarmee een draagkracht voor partneralimentatie overhoudt van 448,- per maand. De rechtbank zal dit bedrag vervolgens indexeren naar 2023 en daarmee wordt het bedrag dat de man aan partneralimentatie aan de vrouw kan betalen
€ 463,- bruto per maand.
De rechtbank voegt als bijlage toe: een nieuwe draagkrachtberekening en de alimentatie-indexering.
De ingangsdatum van de partneralimentatie
3.11.
De rechtbank zal verder bepalen dat de man de nieuwe partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, met ingang van 1 juni 2023, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum van deze beschikking. De rechtbank dient immers terughoudend om te gaan met een ingangsdatum gelegen in het verleden. Bovendien neemt de rechtbank mee in haar afweging dat de vrouw een stuk minder is gaan verdienen, nu zij niet langer werkt in het bedrijf van de man, en de man bijna drie keer zoveel als de vrouw verdient.

4.De beslissing

voor de duur van de echtscheidingsprocedure
De rechtbank
4.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem namens [kind 1] ingediende verzoek tot vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten voor levensonderhoud en studie van [kind 1] ;
4.2.
wijzigt de beschikking van 5 april 2022, voor zover het betreft de partneralimentatie;
4.3.
beslist dat de man vanaf 1 juni 2023 voorlopig een bedrag van € 463,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.4.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. M.A.AT. Engbers, tot stand gekomen in samenwerking met mr. E.C. van Delft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Voetnoten

1.Artikel 824 lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.