ECLI:NL:RBMNE:2023:2400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/16/548931 / FA RK 22-2669
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nihilstelling kinderalimentatie wegens onvoldoende onderbouwing van schulden en onduidelijkheid over verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. van den Hoek, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde kinderalimentatie van € 150,- per maand aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Andel, op nihil te stellen. De man stelde dat hij in grote financiële problemen verkeerde en dat hij hulp had ingeschakeld van het Regionaal Bureau Zelfstandigen voor een saneringskrediet. De vrouw betwistte dit en verzocht om afwijzing van het verzoek, alsook om veroordeling van de man in de proceskosten.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn financiële situatie. De man had weliswaar een lijst van schulden overgelegd, maar ontbraken bewijsstukken die de aard en omvang van deze schulden onderbouwden. Daarnaast was er onduidelijkheid over de verdiencapaciteit van de man, die een bedrijf exploiteert. De jaarstukken die de man had ingediend, vertoonden inconsistenties en gaven geen duidelijk beeld van zijn financiële situatie. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de kinderalimentatie te betalen en wees het verzoek om nihilstelling af.

De rechtbank besliste dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen, gezien hun ex-partnerschap. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/548931 / FA RK 22-2669
Wijziging kinderalimentatie
Beschikking van 6 juni 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat, mr. R.W. van den Hoek,
tegen
[verweerster],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw
advocaat mr. J. van Andel

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met bijlagen 1 tot en met 6) van 1 december 2022, binnengekomen op 5 december 2022;
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen 1 tot en met 3) van 24 februari 2023, binnengekomen op 1 maart 2023; en
  • de brief van de man (met bijlagen 7 tot en met 9) van 5 mei 2023.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
9 mei 2023. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Partijen hebben samen een kind: [kind 1] , geboren op [2014] in [geboorteplaats] . [kind 1 (voornaam)] woont bij de vrouw.
2.3.
De man heeft uit een eerdere relatie nog een kind: [kind 2] geboren op [2004] . De man betaalt geen bijdrage in de kosten van zijn studie en levensonderhoud.
2.4.
Eerder heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking van [2015] beslist dat de man een bedrag van € 150,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Dat bedrag hebben partijen met elkaar afgesproken en hebben zij neergelegd in het ouderschapsplan van 18 maart 2015 onder artikel 5. Partijen zijn het erover eens dat de man hieraan geen uitvoering geeft.
Het verzoek en verweer
2.5.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de eerder overeengekomen kinderalimentatie niet in stand kan blijven. De wijziging van omstandigheden is er volgens de man in gelegen dat hij met grote financiële problemen kampt en inmiddels de hulp heeft ingeschakeld van het Regionaal Bureau Zelfstandigen voor een saneringskrediet. Hij wil dan ook dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1 (voornaam)] met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op nihil wordt gesteld.
2.6.
De vrouw vindt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen. Verder wil de vrouw dat de man in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat hier sprake van is.
3.3.
Uitgangspunt is dat degene die zich erop beroept dat hij niet langer de draagkracht heeft om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen vanwege op hem drukkende schulden die schulden, bij betwisting hiervan door de wederpartij, moet onderbouwen met bewijsstukken. De man heeft daar niet aan voldaan. Hij heeft weliswaar een lijstje overgelegd van schulden, maar bewijsstukken ontbreken. Verder is niet duidelijk hoe de schulden zijn ontstaan en of en in hoeverre deze vermijdbaar of verwijtbaar zijn. Zo is het voor de rechtbank ook niet duidelijk of de schulden privéschulden betreffen of (deels) zakelijke schulden. Het enkele feit dat de man de hulp heeft ingeroepen van schuldhulpverleners in het minnelijke traject vormt voor de rechtbank onvoldoende bewijs van de gestelde schulden. Daarbij is in aanmerking genomen dat gegevens omtrent een daadwerkelijke start en een schuldhulpverleningsovereenkomst ontbreken.
3.4.
Naast de onduidelijkheid over de schulden van de man, bestaat er ook grote onduidelijkheid over de verdiencapaciteit van de man. De man heeft een bedrijf genaamd ( [bedrijf] ) dat hij sinds november 2019 (in verschillende rechtsvormen) exploiteert. Dit betreft een [.] die ook aan huis bezorgt. De man heeft weliswaar jaarstukken in het geding gebracht over de jaren 2020 en 2021, maar de rechtbank heeft grote twijfels bij deze stukken. Zo sluiten de cijfers van de posten op de eindbalans van 2020 niet aan bij de openingscijfers van de balans van 2021. Als voorbeeld hiervan wijst de rechtbank op het ondernemingsvermogen dat aan het eind van het boekjaar 2020 nog € 44.251,- bedraagt, maar een dag later op 1 januari 2021 nihil zou zijn. Aan het eind van het boekjaar 2021 is het ondernemingsvermogen weer opgelopen naar € 29.606,-, ondanks de privéonttrekking in dat jaar van zo’n € 60.000,-. De man heeft de vragen hierover ter zitting niet kunnen beantwoorden. Hoe dan ook, het ondernemingsvermogen is positief aan het eind van 2021 en uit de aangifte van de man over het jaar 2021 blijkt dat er in dat jaar een privéschuldenlast was van slechts € 1.767,-. Hoe die schulden dan op 20 april 2023 zouden kunnen zijn opgelopen tot meer dan € 57.000,- is onduidelijk. De door de man opgevoerde Coronaepidemie acht de rechtbank daarvoor onvoldoende reden, gelet op het feit dat het een afhaal- en thuisbezorgrestaurant betreft. Bovendien heeft de man in het Coronajaar 2020 nog een winst behaald van € 57.506,-. Verder ontbreken de jaarstukken over 2022 en heeft de man ook geen aangiftes omzetbelasting over dat jaar in het geding gebracht.
3.5.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de man niet heeft onderbouwd dat hij niet langer in staat is om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1 (voornaam)] . De rechtbank zal zijn verzoek om nihilstelling dan ook afwijzen.
De proceskosten
3.6.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn en de rechtbank geen reden ziet om van dit uitgangspunt af te wijken.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de man af.
4.2.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in samenwerking met mr. E.C. van Delft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.