ECLI:NL:RBMNE:2023:2424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/2673
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om correctie persoonsgegevens in Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om correctie van haar persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen (brp). Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet voldoende had gemotiveerd dat er bij de afgifte van het paspoort van eiseres, dat als brondocument werd aangemerkt, een behoorlijk onderzoek naar haar identiteit had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de twijfel over de identiteit van eiseres en de juistheid van de gegevens in het paspoort niet voldoende was onderbouwd door verweerder. Eiseres had drie brondocumenten overgelegd die haar identiteitsgegevens bevestigden, maar verweerder had onvoldoende rekening gehouden met de bewijswaarde van deze documenten. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres zijn vastgesteld op € 2.929,50 en het griffierecht van € 184,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2673

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.D. Kurz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,verweerder
(gemachtigden: J. van den Broek en G. Chaigneau).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om correctie van haar persoonsgegevens in de Basisregistratie personen (brp).
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 4 november 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Tegen dat besluit is eiseres in bezwaar gegaan. Bij besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartegen is eiseres in beroep gegaan.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Na afloop van de zitting heeft de rechter het onderzoek geschorst. Bij tussenuitspraak van 9 november 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. [1]
Verweerder heeft bij brief van 22 december 2022 in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering van het bestreden besluit ingediend.
Bij brief van 20 januari 2023 heeft eiseres daarop gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 16 februari 2023 op het standpunt van eiseres gereageerd.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een nadere zitting. Deze heeft plaatsgevonden op 4 mei 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door gemachtigde en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet is beoordeeld overeenkomstig de genuanceerde beoordelingsmaatstaf van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State zoals weergegeven in de uitspraak van 4 mei 2022. [2] Volgens die uitspraak moet verweerder bij een correctieverzoek beoordelen of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. In het bestreden besluit heeft verweerder een andere beoordelingsmaatstaf toegepast door te beoordelen of niet onomstotelijk vaststaat dat de in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Daarnaast heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd waarom het overgelegde Armeense paspoort, afgegeven op 14 juni 2021, niet als een brondocument is aangemerkt en ook dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres de persoon is waarvan de gegevens op de geboorteakte of in het paspoort staan. De rechtbank moet in deze einduitspraak beoordelen of verweerder erin is geslaagd dit gebrek te herstellen. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Het standpunt van verweerder
2. In de aanvullende motivering handhaaft verweerder het standpunt dat het rectificatieverzoek terecht is afgewezen. Daarbij benadrukt verweerder dat bij ongedocumenteerde personen aan een afgelegde verklaring onder ede of belofte doorslaggevende betekenis toekomt bij verplichte registratie in de brp. Verder valt niet in te zien waarom eiseres niet al eerder gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid haar identiteitsgegevens te wijzigen, aangezien zij in het bezit is van een in 2010 afgegeven paspoort. Na nader onderzoek door de Koninklijke Marechaussee (KMar) bleek dat paspoort vervalst te zijn, waardoor aan dat document geen betekenis toekomt. Dat eiseres bij haar rectificatie een geboorteakte en een nieuw paspoort overlegt, staat haaks op het in de Wet brp gestelde dat men verplicht is om aan het bevoegd gezag onverwijld mededeling te doen van eventuele onjuistheden in de brp. Vaststaat dat dat niet is gebeurd en dat doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van eiseres. Het maakt ook dat ernstig getwijfeld wordt of de overgelegde documenten wel op één en dezelfde persoon en zodoende ook op haar zien. Verweerder benadrukt ook dat een eventuele identiteitswijziging vergaande gevolgen kan hebben voor bestaande en toekomstige rechtsverhoudingen.
3. Volgens verweerder dient het paspoort uit 2021 door de nieuwe Afdelingsuitspraak te worden aangemerkt als brondocument zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid onder d, van de Wet brp. Hoewel Bureau Documenten het paspoort als ‘technisch echt’ heeft gekwalificeerd, zegt dit nog niets over de personalisering en de autorisatie van het onderzochte document. Bureau Documenten heeft namelijk geen uitspraak gedaan over de opmaak, afgifte en inhoud van het document. Verweerder heeft daarom nog steeds twijfel of de in het paspoort opgenomen gegevens op eiseres zien en twijfelt ook of controle van de identiteit van eiseres heeft plaatsgevonden voordat tot afgifte van het paspoort is overgegaan. Volgens de Afdelingsuitspraak betekent het overleggen van een brondocument niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. In beginsel geldt dat van de juistheid van de gegevens in het brondocument moet worden uitgegaan, tenzij de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in het document vermelde feiten. Daarvan kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden gelet op zulke tekortkomingen in het afgifteproces dat deze die conclusie rechtvaardigen. In de situatie van eiseres blijkt volgens verweerder uit niets dat voorafgaand aan het verstrekken van het paspoort door de verstrekkende Armeense autoriteiten een deugdelijk onderzoek naar de identiteit van eiseres heeft plaatsgevonden en deze is vastgesteld. Daarvan heeft verweerder navraag gedaan bij de Armeense ambassade, maar heeft daar geen reactie op ontvangen. Ook heeft eiseres daar geen duidelijkheid over verschaft. Om deze redenen is er bij verweerder gerede twijfel of bij afgifte van het paspoort de juiste procedure is gevoerd en of het overgelegde paspoort wel aan eiseres toebehoort.
4. Gelet op het voorgaande leidt volgens verweerder ook het feit dat de overgelegde geboorteakte als ‘echt’ is gekwalificeerd, niet tot wijziging van de gegevens in de brp. Daarnaast dateert de apostille van 14 november 2018, waardoor niet gesproken kan worden van een actuele geboorteakte. Aan eiseres is verzocht een geactualiseerde geboorteakte over te leggen, maar daar is niet aan voldaan. Bovendien kan met de geboorteakte geen directe relatie met eiseres worden gelegd. Er is namelijk geen bewijs geleverd dat de geboorteakte ook daadwerkelijk op eiseres ziet.
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak van de rechtbank. Vaststaat dat het paspoort van eiseres een brondocument is in de zin van de Wet brp. Verder staat vast dat de verklaring onder belofte van 6 april 2011 in aanwezigheid van een tolk is afgelegd, maar deze verklaring is niet door eiseres ondertekend. Een overheidsinstantie mag zich niet houden aan de inhoud van een verklaring die niet op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. Bovendien is het geen aanname, maar vaste jurisprudentie dat een verklaring die wordt afgelegd door iemand die de taal onvoldoende machtig is en niet is bijgestaan door een tolk, niet in vrijheid is afgelegd en niet als bewijs mag worden gebruikt. Omdat het paspoort van hogere rangorde is dan een verklaring onder belofte, heeft verweerder aan die verklaring geen waarde mogen hechten. Verder heeft verweerder geen toepassing gegeven aan de genuanceerde toetsingsmaatstaf overeenkomstig de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak een aantal motiveringsgebreken opgesomd waarop verweerder in onvoldoende mate heeft gerespondeerd.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het paspoort afgegeven op 14 juni 2021 als ‘echt’ kan worden gekwalificeerd en daarom moet worden aangemerkt als een brondocument in de zin van artikel 2.8, tweede lid onder d, van de Wet brp. Dat een document ‘echt’ is, houdt in dat is beoordeeld of het document voldoet aan de technische eisen van dit specifieke document. Over de opmaak, afgifte en inhoud van het document is geen conclusie getrokken. Hetzelfde geldt voor de geboorteakte afgegeven op 12 juli 1994, voorzien van een apostille met de datum 14 november 2018. Dit is een brondocument in de zin van artikel 2.8, tweede lid onder c, van de Wet brp. Partijen zijn verdeeld over de vraag welke bewijswaarde aan de brondocumenten dient toe te komen.
7. Dat een document een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet brp betekent nog niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Van strijd met de openbare orde kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als het overgelegde brondocument een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan. [3]
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat er bij de afgifte van het paspoort uit 2021 kennelijk geen behoorlijk onderzoek naar de identiteit van eiseres heeft plaatsgevonden en daarom niet van de juistheid van het paspoort kan worden uitgegaan. Volgens eiseres heeft de afgifte van haar paspoort plaatsgevonden doordat zij haar geboorteakte en haar oude paspoort, afgegeven door de Armeense autoriteiten op 16 juni 2010, heeft ingeleverd bij de Armeense ambassade. Volgens verweerder kan aan het paspoort uit 2010 geen waarde worden gehecht, omdat deze vervalst is. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Verweerder heeft op de zitting gezegd dat Bureau Documenten het paspoort uit 2010 echt heeft bevonden. Uit het door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie van januari 2019 blijkt dat een deskundige van de KMar heeft geconstateerd dat het in het paspoort aangebrachte Schengenvisum en de stempels van de reisroutes in het paspoort vals zijn. Hoewel dan kan worden gesproken van een vervalst paspoort, zegt deze vervalsing niets over het feit dat het paspoort zelf echt is. Om die reden vindt de rechtbank dat verweerder de vervalsingen in deze procedure niet heeft mogen tegenwerpen. Het paspoort uit 2010 wordt daarom, naast de andere twee brondocumenten, ook aangemerkt als een brondocument in de zin van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp.
9. Aan het correctieverzoek van eiseres liggen dus drie brondocumenten ten grondslag die de door eiseres opgegeven identiteitsgegevens bevestigen. Volgens verweerder kan ondanks dat getwijfeld worden of de overgelegde geboorteakte daadwerkelijk op eiseres ziet. Verweerder heeft echter onvoldoende in zijn beoordeling betrokken dat beide paspoorten zijn voorzien van een foto van eiseres en de daarin opgenomen identiteitsgegevens overeenkomen met die van de geboorteakte. Verweerder vindt ten onrechte van doorslaggevende betekenis dat eiseres in 2011 een verklaring onder belofte en in 2019 een verklaring onder ede heeft afgelegd met andere identiteitsgegevens. Aan de door eiseres overgelegde brondocumenten komt namelijk volgens artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp een hogere bewijswaarde toe dan aan een verklaring onder ede of belofte. In dat verband vindt de rechtbank van belang dat eiseres consistent heeft verklaard waarom bij aankomst in Nederland andere identiteitsgegevens zijn opgegeven. Zij heeft verklaard dat zij in 2011 minderjarig was en op gezag van haar vader andere persoonsgegevens heeft opgegeven. Over de onjuiste verklaring onder ede in 2019 heeft eiseres verklaard dat sprake was van miscommunicatie. De rechtbank vindt die verklaring onvoldoende om een valse verklaring onder ede te rechtvaardigen. Zij was op dat moment meerderjarig, beschikte over het paspoort uit 2010 en haar geboorteakte en wist dat haar vader een verzoek om naamswijziging had ingediend. De betekenis van deze consistente verklaringen onder belofte en ede is geregeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp en dat betekent dat deze, ondanks het belang dat verweerder aan deze verklaringen mag hechten, een lagere bewijswaarde hebben dan de overgelegde brondocumenten.
10. Verder is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde verklaring van onderwijs afgegeven op 15 november 2021 door het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport geen brondocument is in de zin van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Dit neemt niet weg dat het document ten opzichte van de gegevens uit de brondocumenten wel als aanvullend bewijs dient, omdat de daarin opgenomen geslachtsnaam met de geslachtsnaam in de brondocumenten overeenkomt. Het door eiseres overgelegde DNA-onderzoek van Verilabs van 8 november 2022 kan in deze procedure niet als aanvullend bewijs dienen. Volgens het onderzoek is praktisch bewezen dat de vader van eiseres de biologische zoon is van mw. [A] en dat de broer van eiseres de biologische zoon is van haar vader. Deze informatie ondersteunt niet de conclusie dat de vader van eiseres – en daarmee ook eiseres – de geslachtsnaam [geslachtsnaam] heeft.
Conclusie
11. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep gegrond is. Uit deze einduitspraak volgt dat verweerder het gebrek met de aanvullende motivering niet heeft hersteld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van verweerder het correctieverzoek opnieuw te beoordelen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt de termijn daarvoor op zes weken.
12. Eiseres komt in aanmerking voor vergoeding van het betaalde griffierecht en haar proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.929,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus, en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.929,50 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie voor het beoordelingskader bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2023 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2023:1716.