ECLI:NL:RBMNE:2023:2434

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
C/16/552325 / KL ZA 23-38
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot inzage in communicatie onder conservatoir beslag op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. [Eiseres] vorderde inzage in bescheiden die onder conservatoir bewijsbeslag waren gelegd, op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vordering werd afgewezen omdat deze te veel gebaseerd was op vermoedens en speculaties. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering te ruim geformuleerd was en dat artikel 843a Rv niet bedoeld is voor het opvragen van communicatie waarvan een partij slechts indicaties heeft dat deze bestaat.

De procedure begon met de dagvaarding van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door [eiseres]. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 in Almere, waar beide partijen met hun advocaten aanwezig waren, werd de zaak besproken. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij haar vordering, maar dat de inhoudelijke beoordeling van de vordering niet kon slagen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vordering van [eiseres] voornamelijk was gebaseerd op vermoedens en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de gevraagde bescheiden daadwerkelijk bestonden.

Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres] afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.393,00 per partij, te voldoen binnen 14 dagen na de uitspraak. De voorzieningenrechter verklaarde de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/552325 / KL ZA 23-38
Vonnis in kort geding van 23 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. M. de Vries te Naarden,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde sub 1,
advocaten: mr. E.C.H. Cuijpers en mr. M. Niermeijer
en

2.2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 2,
advocaten: mr. W.B. Fonville en mr. L.M. Smelik
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiseres] vordert met een beroep op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afschrift van en/of inzage in een aantal bescheiden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die onder het krachtens de beschikking van deze rechtbank van 31 januari 2023 gelegde conservatoire bewijsbeslag vallen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verweren zich daartegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vordering in te grote mate gebaseerd op vermoedens en speculaties van [eiseres] dat in de onder het conservatoire bewijsbeslag vallende bescheiden voor haar relevante informatie bevat en op getuigenverklaringen waarvan het de vraag is hoeveel waarde daaraan moet worden gehecht. Daarnaast is de vordering, waarbij moet worden gezocht met veel (ook algemene) zoektermen in ruime tijdvakken, te ruim geformuleerd. Het resultaat is een niet op voorhand te overziene hoeveelheid nu nog onbekende communicatie. Artikel 843a Rv biedt géén grond voor het opvragen van communicatie waarvan een partij indicaties heeft of vermoedt dat die communicatie bestaat en waarvan zij vermoedt dat die wel eens steun kan geven aan haar stellingen.
Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een ongeoorloofde “
fishing expedition”, waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld. De vorderingen van [eiseres] moeten dan ook worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in kort geding gedagvaard. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ieder voor zich schriftelijk op de dagvaarding geantwoord. Vóór de zitting heeft [eiseres] één nadere productie overgelegd. In aanloop naar de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] verzocht om aanhouding van de zaak en in reactie daarop heeft [gedaagde sub 2] verzocht om splitsing van zijn zaak. Daarop heeft de voorzieningenrechter beslist dat de reeds geplande mondelinge behandeling niet wordt verplaatst.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023 in Almere,
waar [eiseres] , vertegenwoordigd door haar bestuurder: de heer [A] (hierna: [A] ),
en gedaagden zijn verschenen met hun gemachtigden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde sub 1] was, samen met twee familieleden, eigenaar van een bedrijfsloods aan de [straat] [nummer] te [plaats 1] (hierna: de loods). Zijn moeder (mevrouw [B] ) was vruchtgebruiker van de loods.
3.2.
[eiseres] huurde sinds 1 februari 2019 de loods van mevrouw [B] . Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar.
3.3.
In de huurovereenkomst is een voorkeursrecht van koop voor [eiseres] opgenomen met betrekking tot de loods, die geldt zolang de huurovereenkomst loopt. Dit voorkeursrecht is uitgewerkt in een schriftelijke overeenkomst (
Voorkeursrecht van koop)gesloten tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde sub 1] , [C] , [D] en [B] (hierna gezamenlijk: de familie [achternaam gedaagde sub 1/B/C/D] ).
3.4.
Partijen hebben op 11 maart 2020 in onderling overleg besloten om de huurovereenkomst voortijdig te beëindigden per 30 april 2020.
3.5.
Op 4 juni 2020 heeft de familie [achternaam gedaagde sub 1/B/C/D] de loods verkocht en op 5 juni 2020 geleverd aan [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ). [onderneming 1] is eigenaar tevens verhuurder van het naast de loods gelegen pand, waar restaurant [restaurant] is gevestigd. [gedaagde sub 2] is werkzaam als chef-kok bij restaurant [restaurant] .
3.6.
[eiseres] stelt dat haar voorkeursrecht is geschonden door (de familie) [achternaam gedaagde sub 1/B/C/D] .
Daarom heeft [eiseres] in een eerdere procedure bij deze rechtbank (zaaknummer: C/16/506579 / HL ZA 20-231) onder meer gevorderd dat [onderneming 1] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de levering van de loods aan [eiseres] en dat de familie [achternaam gedaagde sub 1/B/C/D] wordt veroordeeld tot betaling van de boete vanwege de schending, die is bepaald op een bedrag gelijk aan de verkoopsom (€ 550.000,00). [gedaagde sub 2] is in die procedure geen partij. Deze vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen bij vonnis van 1 september 2021.
3.7.
Tegen dit vonnis is [eiseres] in hoger beroep gegaan, dat thans aanhangig is bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 200.309.836/01). In het kader van een voorlopig getuigenverhoor bij het gerechtshof zijn op 12 en 14 december 2022 diverse getuigen gehoord, onder wie [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
3.8.
Bij beschikkingen van 31 januari 2023 (hierna: de beslagbeschikkingen) heeft [eiseres] verlof verkregen om conservatoir bewijsbeslag te leggen op de daarin vermelde bescheiden onder [gedaagde sub 1] en onder [gedaagde sub 2] . Daarbij is als gerechtelijke bewaarder aangewezen: [onderneming 2] B.V. te [plaats 2] (hierna: [onderneming 2] ).
3.9.
Op 9 februari 2023 heeft [eiseres] conservatoir bewijsbeslag laten leggen onder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op onder andere (kopieën van de data op) hun iPhones, e-mails en laptops. Onder meer vanwege de omvang van de data en de daarmee gemoeide tijdsduur, als de selectie van de data op locatie in de woning zou moeten plaatsvinden, heeft de deurwaarder ervoor gekozen om integrale kopieën hiervan te maken. Deze kopieën zijn vervolgens in gerechtelijke bewaring gegeven aan [onderneming 2] .

4.Wat vordert [eiseres] ?

4.1.
[eiseres] is ervan overtuigd dat de koopovereenkomst al vóór 1 mei 2020 een feit was en dat haar voorkeursrecht is geschonden. In dat verband wil [eiseres] zoveel mogelijk bewijs aan het gerechtshof presenteren.
4.2.
Daarom vordert [eiseres] nu in dit kort geding:
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]:
1. veroordeling tot het verstrekken van afschrift en inzage van de krachtens de beslagbeschikking onder [gedaagde sub 1] in beslag genomen bescheiden, voor zover die voldoen aan de specificering in randnummers 31 en 32 [
[eiseres] heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat dit moet zijn: randnummers 33 en 34] van de dagvaarding, waarbij de verstrekking moet geschieden onder begeleiding en toezicht van de reeds betrokken deurwaarders ( [onderneming 3] ) en ICT-deskundigen ( [E] en/of [F] , beiden van [onderneming 2] ), dan wel een andere door de deurwaarder aangewezen deskundige die zich tot geheimhouding heeft verplicht, en waarbij wordt toegestaan dat zij:
a) inzage nemen in alle bescheiden waarop het bewijsbeslag rust en daaruit aan de hand van de door [eiseres] te bewijzen feiten als vermeld in randnummers 35 en 36 van deze dagvaarding;
b) althans te bepalen dat zij de in de beslag en bewaring genomen gegevens in het licht van de door [eiseres] te bewijzen feiten als vermeld in die randnummers mogen doorzoeken met als zoekwoorden [eiseres] , [G (voornaam)] , [A] , [H] , [I] , [J (voornaam)] , [K (voornaam)] , [gedaagde sub 1] , [onderneming 1] , [restaurant] of daarop gelijkende woorden, getuigenverhoor, verklaring, loods, koop, verkoop, voorkeursrecht, koopoptie, recht van eerste (of 1e) koop, bod, notaris, [L] , levering, overdracht, bodemvervuiling en [straat] op basis van welke zoekwoorden de elektronische data kunnen worden doorzocht en aan de hand daarvan de voor die bewijslast relevante bescheiden te identificeren, en
c) de gevonden bescheiden vervolgens onmiddellijk digitaal en/of schriftelijk te verstrekken aan [eiseres] ;
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] :
2. veroordeling tot het verstrekken van afschrift en inzage van de krachtens de beslagbeschikking onder [gedaagde sub 2] in beslag genomen bescheiden, voor zover die voldoen aan de specificering in randnummers 38 en 39 van de dagvaarding, waarbij de verstrekking moet geschieden onder begeleiding en toezicht van de reeds betrokken deurwaarders en ICT-deskundigen, dan wel een andere door de deurwaarder aangewezen deskundige die zich tot geheimhouding heeft verplicht, en waarbij wordt toegestaan dat zij:
a) inzage nemen in alle bescheiden waarop het bewijsbeslag rust en daaruit aan de hand van de door [eiseres] te bewijzen feiten als vermeld in randnummers 40 en 41 van deze dagvaarding;
b) althans te bepalen dat zij de in de beslag en bewaring genomen gegevens in het licht van de door [eiseres] te bewijzen feiten als vermeld in die randnummers mogen doorzoeken met als zoekwoorden [eiseres] , [G (voornaam)] , [A] , [H] , [I] , [J (voornaam)] , [gedaagde sub 1] , [onderneming 1] , [restaurant] of daarop gelijkende woorden, getuigenverhoor, verklaring, loods, koop, verkoop, voorkeursrecht, koopoptie, recht van eerste (of 1e) koop, bod, notaris, [L] , levering, overdracht, bodemvervuiling en [straat] op basis van welke zoekwoorden de elektronische data kunnen worden doorzocht en aan de hand daarvan de voor die bewijslast relevante bescheiden te identificeren, en
c) de gevonden bescheiden vervolgens onmiddellijk digitaal en/of schriftelijk te verstrekken aan [eiseres] ;
Ten aanzien van beide gedaagden:
3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te bevelen alle medewerking te verlenen aan de veroordelingen zoals gevorderd onder respectievelijk 1 en 2, waaronder het verschaffen van alle benodigde wachtwoorden etc. en het zo nodig assisteren bij het ontsluiten van de bescheiden;
4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (ieder afzonderlijk) te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 20.000 per dag als niet (geheel) aan de veroordelingen onder respectievelijk 1 en 3 dan wel 2 en 3 wordt voldaan, met een maximum van € 50.000;
5. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, de nakosten en de wettelijke rente hierover,
althans
subsidiairmet betrekking tot de beslagkosten, ieder voor zich, in de kosten van het onder hen gelegde beslag, althans
meer subsidiairhen in de kosten te veroordelen als het beslag geen doel heeft getroffen in die zin dat feiten aan het licht zijn getreden waaruit blijkt, dat gedaagden als getuigenverhoor inderdaad in strijd met de waarheid hebben verklaard over de door [eiseres] te bewijzen feiten.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren afzonderlijk verweer.
4.4.
De voorzieningenrechter zal hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – ingaan op de stellingen van partijen.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Allereerst moet de voorzieningenrechter beoordelen of [eiseres] een (voor het starten van een kort geding vereist) spoedeisend belang bij haar vordering heeft en of zij in haar vorderingen kan worden ontvangen.
5.2.
De voorzieningenrechter is, (ook) gelet op het stadium waarin de procedure in het hoger beroep zich bevindt, van oordeel dat [eiseres] een voldoende spoedeisend belang heeft bij het spoedig verkrijgen van duidelijkheid over haar procespositie en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is om die procedure voort te zetten.
Selectie
5.3.
Beoordeeld moet worden of [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben namelijk allebei aangevoerd dat de beslaglegging nog niet is voltooid en dat reeds daarom [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, althans dat haar premature vordering moet worden afgewezen. Zij voeren namelijk aan dat de selectie al had moeten worden gemaakt.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de beslagbeschikkingen geen termijn is bepaald voor het selectieproces. Dit is omdat de duur van de selectie kan afhangen van verschillende omstandigheden, waaronder de hoeveelheid data. Wel is in de beslagbeschikkingen een termijn bepaald van drie werkdagen, maar die ziet op het maximale uitstel om de beslagene in de gelegenheid te stellen bij het selectieproces aanwezig te zijn met zijn eigen IT-specialist en advocaat.
5.5.
Vast staat dat het selectieproces nog niet is aangevangen. Daargelaten de vraag of uit rechtsoverweging 3.6 van de beslagbeschikkingen volgt dat (gelet op het woord) “vervolgens” op het kantoor van de IT-specialist meteen moet worden gestart met de selectie, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid of tot afwijzing van de vordering. Er is geen (wettelijke) verplichting om pas een vordering op grond van artikel 843a Rv in te stellen als het selectieproces is voltooid. Indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vonden dat met de selectie moest worden aangevangen overeenkomstig de beslagbeschikkingen, dan hadden zij [eiseres] daartoe kunnen sommeren of desnoods een (opheffings)kortgeding moeten starten. Dit is niet gebeurd.
5.6.
Het voorgaande betekent dat [eiseres] zal worden ontvangen in haar vorderingen.
Artikel 843a Rv
5.7.
Vooropgesteld wordt dat het in deze procedure niet gaat om de inhoudelijke beoordeling of [eiseres] zich kan beroepen op het voorkeursrecht, maar om de vraag of zij op grond van artikel 843a Rv recht heeft op inzage en afschrift van de in beslag genomen bescheiden.
5.8.
Artikel 843a lid 1 Rv verbindt hieraan vier cumulatieve voorwaarden:
(1) eiser moet op dat moment een rechtmatig belang hebben,
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden,
(3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en
(4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben.
De vordering kan, ook als aan deze voorwaarden is voldaan, worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijk rechtsbedeling is gewaarborgd (lid 4).
5.9.
De vordering van [eiseres] tot het verstrekken van afschrift en inzage in de genoemde communicatie is in de kern gebaseerd op vermoedens van [eiseres] , namelijk het vermoeden dat gedaagden beschikken over de door haar verlangde correspondentie die steun kunnen bieden aan haar stelling dat de verkoop van de loods al vóór 1 mei 2020 een feit was en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (dus) onder ede in strijd met de waarheid hebben verklaard.
5.10.
[eiseres] stelt dat zij sterke aanwijzingen voor haar vermoeden heeft. Zij baseert dit vermoeden (onder andere) op meerdere getuigen die zeggen dat zij vóór 1 mei 2020 al hebben gehoord (dat is gezegd) dat de loods is verkocht. Daargelaten dat dit met name getuigen zijn die werk(t)en voor [eiseres] of op een andere manier gerelateerd zijn aan [eiseres] – en daarom niet als onafhankelijk en geheel objectief kunnen worden beschouwd – is het ook de vraag wat de waarde hiervan is: op grond van het horen (zeggen) van bepaalde uitspraken kan, wat daar ook verder van zij, immers niet worden vastgesteld of de loods daadwerkelijk vóór 1 mei 2020 is verkocht, laat staan of op dat moment al het voornemen (van de familie [achternaam gedaagde sub 1/B/C/D] ) tot een eigendomsoverdracht bestond (zoals bedoeld in de overeenkomst over het voorkeursrecht). De definitieve koopovereenkomst is immers pas ondertekend op 4 juni 2020. De omstandigheid dat de notaris van [onderneming 1] al op 28 april 2020 recherche heeft uitgevoerd betekent niet dat de verkoop al rond was voor 1 mei 2020. Dit betekent slechts dat de notaris (in verband met zijn onderzoeksplicht) een kadastraal uittreksel heeft opgevraagd van de loods voor de conceptovereenkomst van 6 mei 2020, waarin overigens nog niet de uiteindelijke koper [onderneming 1] , maar de bestuurder van [onderneming 1] ( [M] ) is opgenomen als koper.
5.11.
Verder stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] al eerder bekend was met het voorkeursrecht van [eiseres] . In augustus 2019 heeft [A] namelijk aan [gedaagde sub 2] een kranteninterview en een (naar aanleiding daarvan gegeven) radio-interview via WhatsApp gestuurd, waaruit blijkt dat [eiseres] een voorkeursrecht heeft bedongen en dat hij de loods wilde kopen. [gedaagde sub 2] betwist echter dat hij naar dit radiofragment heeft geluisterd. Dit blijkt ook nergens uit en [gedaagde sub 2] heeft bovendien niet gereageerd op dat WhatsApp-bericht.
5.12.
Het standpunt van [eiseres] is dus voornamelijk gebaseerd op vermoedens, speculaties en getuigenverklaringen waarvan het (zoals hiervoor overwogen) de vraag is hoeveel waarde daaraan moet worden gehecht. De vordering van [eiseres] vertoont dan ook trekken van een
fishing expedition.Ook de zeer ruime formulering van het petitum van [eiseres] , waarin wordt verwezen naar de betreffende randnummers, duidt hierop. [eiseres] heeft verzocht om, als sprake is van een omvangrijke database, de gegevens te doorzoeken met vele (algemene) zoektermen in ruime tijdvakken. De kans dat hierdoor (per ongeluk) inzage wordt verkregen in communicatie die niet relevant is, is dan niet ondenkbaar. Verder vordert [eiseres] inzage in de communicatie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met diverse getuigen naar aanleiding van het op 28 juli 2022 toegekende voorlopige getuigenverhoor, dat is gehouden op 12 en 14 december 2022, in het tijdvak van 28 juli 2022 en 23 december 2022 (het zogenoemde “napraten”). Ook dat verzoek gaat ver en is ruim geformuleerd. Er wordt immers inzage gevorderd van (alle) communicatie naar aanleiding van het getuigenverhoor tussen partijen en getuigen gedurende een gerechtelijke procedure, in een ruim tijdvak zonder dat [eiseres] concrete aanknopingspunten geeft op grond waarvan kan worden beoordeeld of aan de vereisten van artikel 843a Rv wordt voldaan. [eiseres] geeft ook zelf aan dat het niet zeker is dat in deze periode langs die weg is gecommuniceerd, maar dat het, volgens haar, wel alleszins aannemelijk is. Dit wijst eveneens op een ongeoorloofde
fishing expedition. [eiseres] “vist” naar bepaalde correspondentie, waarvan niet vast staat dat die bestaat en ook niet vast staat dat de beslagenen daarover beschikken. Dit gaat te ver om nog als betrekking hebbend op voldoende bepaalde bescheiden te mogen aanmerken.
Conclusie
5.13.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat in deze zaak sprake is van een ontoelaatbare
fishing expedition. Artikel 843a Rv biedt géén grond voor het opvragen van bescheiden waarvan een partij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartijen over die stukken beschikt en waarvan zij vermoedt dat die bescheiden wel eens steun kunnen geven aan haar stellingen.
Het voorgaande betekent dat alle vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
Aanvulling van eis
5.14.
[eiseres] heeft op de zitting haar eis aangevuld met een (nog) meer subsidiaire vordering, namelijk: na toekenning van de vordering tot inzage de zaak aan te houden voor de beslissing omtrent de proceskosten en in het bijzonder de bewijsbeslag- en inzagekosten (zie punt 88-89 van haar pleitaantekening). Zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Aangezien de vordering tot inzage wordt afgewezen, wordt echter niet meer aan deze voorwaardelijke, meest subsidiaire vordering toegekomen.
De voorwaardelijke eiswijziging kan daarom verder onbesproken blijven.
Proceskosten
5.15.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft om een volledige proceskostenveroordeling gevraagd van € 20.221,93, maar de voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief. Van de gestelde evidente ongegrondheid is namelijk geen sprake. Wel kan een beslagene, onder bepaalde, bijzondere omstandigheden, aanspraak maken op een redelijke vergoeding van zijn kosten door de beslaglegger. Dit wordt echter niet gevorderd.
5.16.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris gemachtigde €
1.079,00
Totaal € 1.393,00
5.17.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris gemachtigde €
1.079,00
Totaal € 1.393,00
5.18.
Daarnaast zullen de door [gedaagde sub 2] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen op onderstaande wijze.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] tegen zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 1] , die tot en met vandaag worden vastgesteld op € 1.393,00;
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 2] , die tot en met vandaag worden vastgesteld op € 1.393,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagde sub 2] , begroot op:
- € 173,00 € 173,00 aan salaris advocaat, als niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 2]
aan de proceskostenveroordeling onder 4.3 is voldaan;
- € 90,00 € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als
er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
6.5.
verklaart de (proces)kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.
1298