ECLI:NL:RBMNE:2023:2521

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/16/556516 / KL ZA 23-128 4890
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst en dwangsommen in kort geding

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een natuurlijk persoon en een besloten vennootschap, nakoming van een koopovereenkomst van registergoederen en activa van gedaagden, twee besloten vennootschappen. De koopovereenkomst was op 14 februari 2023 gesloten, waarbij gedaagden zich verplichtten om de registergoederen en activa te kopen voor een totaalbedrag van € 1.750.000,00. Gedaagden verzochten op 29 april 2023 om uitstel van de levering, wat door eisers werd afgewezen. Op 10 mei 2023 stelden eisers gedaagden in gebreke, waarna de zaak in kort geding werd aangespannen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden in verzuim waren, omdat zij niet aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst voldeden. De rechter wees de vorderingen van eisers toe, inclusief dwangsommen voor het niet nakomen van de verplichtingen. De rechter oordeelde dat de vorderingen tot nakoming toewijsbaar waren, omdat er geen financieringsvoorbehoud was gemaakt door gedaagden en zij niet tijdig aan hun verplichtingen voldeden. De rechter legde gedaagden op om binnen één dag na betekening van het vonnis aan hun verplichtingen te voldoen, met een dwangsom van € 5.250,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 42.000,00. Daarnaast werden gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/556516 / KL ZA 23-128 4890
Vonnis in kort geding van 22 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3. de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN ‘ [.] [..] ’[...] [straat 1] / [straat 2] [nummeraanduiding 1] T/M [nummeraanduiding 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. R.H. Bekker,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. N. Overeem.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] B.V. c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de betekende dagvaarding van 11 mei 2023 met 4 producties,
  • de aanvullende productie 7 zijdens [gedaagde sub 1] B.V. c.s.,
  • de akte wijziging van eis van 15 mei 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zittingslocatie van deze rechtbank te Lelystad op 15 mei 2023. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. is eigenaar van diverse registergoederen en activa en drijft een onderneming die zich voornamelijk bezighoudt met het exploiteren van restaurant “ [.] ” in één van de registergoederen.
2.2.
De heer [A] is indirect bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. en koopt en verkoopt met regelmaat onroerende zaken.
2.3.
Op 14 februari 2023 is tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen waarin is overeengekomen dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. van [eiser sub 1] c.s. diverse registergoederen en bijbehorende activa koopt tegen betaling van een koopsom van € 1.750.000,00 (bestaande uit € 1.500.000,00 aan registergoederen en € 250.000,00 aan activa). In de koopovereenkomst is geen financieringsvoorbehoud opgenomen.
2.4.
Per e-mail van 29 april 2023 heeft [gedaagde sub 1] B.V. c.s. aan [eiser sub 1] c.s. verzocht om uitstel van de levering van het gekochte met maximaal twee maanden, omdat de financiering voor de koop nog niet rond is.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft per e-mail van 3 mei 2023 aan [gedaagde sub 1] B.V. c.s. laten weten niet in te stemmen met een uitstel, althans niet zonder dat daarbij financiële zekerheid wordt gesteld door [gedaagde sub 1] B.V. c.s..
2.6.
Per e-mail van 8 mei 2023 heeft [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde sub 1] B.V. c.s. onder meer meegedeeld dat 15 mei 2023 de juridische levering onverminderd dient plaats te vinden.
2.7.
Op 10 mei 2023 heeft [eiser sub 1] c.s. per deurwaardersexploot [gedaagde sub 1] B.V. c.s. in gebreke gesteld, waarin onder meer het volgende vermeld staat:
“(…) Uit meerdere mededelingen van Koper, laatstelijk bij monde van zijn raadsman van hedenmorgen dat niet op 15 mei zal kunnen worden gepasseerd, kan door Verkoper worden geconcludeerd dat Koper op maandag 15 mei aanstaande niet aan haar verplichtingen uit de Koopovereenkomst tot betaling van de Koopprijs en medewerking aan de juridische respectievelijk feitelijke levering van het Verkochte gaat voldoen. Verkoper kan dus niet anders dan constateren dat nu reeds vaststaat dat Koper tekort zal schieten in de nakoming onder de Koopovereenkomst. Op grond van het voorgaande treden de gevolgen van niet­nakoming, meer specifiek het inroepen van de overeengekomen regeling ten aanzien van niet of niet tijdige nakoming van de Koopovereenkomst, nu reeds in.
Voor zover niet uitgegaan zou mogen worden ervan dat per vandaag reeds sprake is van niet nakoming, moet deze ingebrekestelling worden gelezen als een ingebrekestelling per 15 mei 2023, zodat deze brief als ingebrekestelling zoals bedoeld in de Koopovereenkomst per 10 mei althans per 15 mei heeft te gelden.
Namens Verkoper - indachtig de hiervoor aangehaalde mededeling van Koper - stel ik u dan ookper vandaag d.d. 10 mei 2023 in gebreke, althans voor zover pas sprake zou zijn van een opeisbare verplichting per 15 mei a.s., stel ik uper d.d. 16 mei 2023in gebreke conform art. VI lid 2 van de Koopovereenkomst. Inhoudende dat na afloop van de in lid 2 vermelde termijn van acht dagen, respectievelijk op 19 mei 2023, dan wel per 25 mei 2023, Verkoper aanspraak maakt op de boete zoals in de Koopovereenkomst voor niet nakoming voorzien uit welke hoofde Koper aan Verkoperper dag tot aan de dag van nakoming, een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete is verschuldigd, van drie promille van de Koopprijs(€ 5.250,-), met een maximum van 10% van de Koopprijs(€ 175.000,-). (…)”
2.8.
Artikel 9.1 van de koopovereenkomst bepaalt dat de leveringsakte ten aanzien van de registergoederen binnen drie maanden na ondertekening van het koopcontract of zoveel eerder of later als koper en verkoper nader zullen overeenkomen, zal worden verleden ten overstaan van de notaris.
2.9.
Artikel VI van de koopovereenkomst bepaalt – voor zover hier relevant – het volgende:
“Tekortkoming (wanprestatie)
Artikel VI
(1) Bij niet of niet tijdige nakoming van de Koop anders dan door niet toerekenbare tekortkoming (overmacht) is de tekortschietende Partij aansprakelijk voor alle daaruit voor de wederpartij ontstane schade met kosten en rente, ongeacht het feit of de tekortschietende Partij in verzuim is in de zin van het volgende leden van dit artikel.(2) Indien één van de Partijen, na bij deurwaardersexploot in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen, na de dag waarop het deurwaardersexploot is uitgebracht, tekortschiet in de nakoming van een of meer van haar uit de onderhavige overeenkomst voortvloeiende verplichtingen - daaronder begrepen het niet tijdig betalen van de waarborgsom of het niet tijdig doen stellen van een correcte bankgarantie - kan de wederpartij van de tekortschietende Partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de tekortschietende Partij.
(…)(4) Indien de wederpartij geen gebruik maakt van haar recht de Koop te ontbinden en nakoming verlangt, zal de tekortschietende Partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in lid 2 van dit artikel vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille (3%) van de Koopprijs met een maximum van tien procent (10%) van de Koopprijs, onverminderd het recht op (aanvullende) schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.(…)(5) Indien de tekortschietende Partij na in gebreke te zijn gesteld binnen de voormelde termijn van acht dagen alsnog haar verplichtingen nakomt, is de tekortschietende Partij desalniettemin gehouden aan de wederpartij diens schade als gevolg van nakoming te vergoeden. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert – na akte wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – te veroordelen, binnen één dag na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, althans (uiterlijk) op 25 mei 2023, tot nakoming van hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, in het bijzonder de verplichting tot het betalen van de koopprijs van € 1.500.000,- via de derdengeldenrekening van de notaris, ter zake van levering van de registergoederen;
II. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – te veroordelen tot nakoming van hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, in het bijzonder door op de dag dat is voldaan, althans op grond van dit vonnis had moeten worden voldaan aan voornoemde verplichting onder I, medewerking te verlenen aan de juridische levering van het verkochte conform het bepaalde in de koopovereenkomst, op basis van het concept van de akte van levering van [notariskantoor] van 12 mei 2023, op straffe van een aan [eiser sub 1] c.s. verschuldigde dwangsom van € 10.000,- per dag, althans op straffe van een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. tekortschieten in deze verplichting, tot een maximumbedrag van € 250.000,00;
III. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – te veroordelen, binnen één dag na betekening van dit vonnis, althans binnen een nader in goede justitie te bepalen termijn, tot nakoming van hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, in het bijzonder de verplichting tot het betalen van de koopprijs van € 250.000,00 via de derdengeldenrekening van de notaris, ter zake van levering van de activa zoals in de koopovereenkomst beschreven;
IV. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – te veroordelen om aan [eiser sub 1] c.s. te voldoen buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
V. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
[gedaagde sub 1] B.V. c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s., met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van vorderingen in kort geding is vereist dat de aan de vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Daarnaast dient een spoedeisend belang bij de gestelde vorderingen aanwezig te zijn
4.2. De voorzieningenrechter ziet in de feiten en omstandigheden die [eiser sub 1] c.s. naar voren heeft gebracht een voldoende spoedeisend belang van [eiser sub 1] c.s. bij de beoordeling van de door hem ingestelde vorderingen.
Vordering tot nakoming
4.3.
Door [eiser sub 1] c.s. wordt veroordeling van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. tot nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst gevorderd waaronder betaling van de koopsom en medewerking aan levering van het gekochte via de notaris.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat door [eiser sub 1] c.s. nakoming wordt gevorderd op grond van artikel 3:296 BW, omdat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. niet zou voldoen aan haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de vordering niet opeisbaar is, omdat zij niet in verzuim verkeert en de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. daarmee prematuur zijn. Volgens [gedaagde sub 1] B.V. c.s. is de vordering pas opeisbaar, nadat de termijn van acht dagen na ingebrekestelling is verstreken en dat is op 25 mei 2023.
Die stelling van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. is echter niet juist. Op grond van artikel 3:296 BW kan een schuldeiser onverminderd nakoming van een overeenkomst vorderen, zonder dat daartoe een voorafgaande ingebrekestelling vereist is. Dat is tijdens de zitting dan ook terecht door [eiser sub 1] c.s. aangevoerd.
4.5.
Vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat de levering van het gekochte binnen drie maanden na ondertekening van de koopovereenkomst – en dus uiterlijk op 15 mei 2023 – zou plaatsvinden en dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. niet aan die verplichting heeft voldaan. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft ook al op 29 april 2023 kenbaar gemaakt aan [eiser sub 1] c.s. dat zij die verplichting niet kan nakomen. Dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. tijdens de zitting expliciet heeft verklaard dat zij nog steeds wil en kan nakomen, maar op een datum in de toekomst, maakt niet dat [eiser sub 1] c.s. nu nog geen nakoming zou kunnen vorderen. Vast staat namelijk dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. uiterlijk op 15 mei 2023 verplicht was om mee te werken aan de levering van het gekochte onder betaling van de koopsom.
4.6.
[gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt dat zij nog niet in verzuim verkeert en dat dit wel vereist zou zijn, onder meer beroepen op artikel VI van de overeenkomst. Zij stelt dat daarin afwijkende afspraken zijn gemaakt ten aanzien van verzuim. Dit artikel ziet echter op afspraken in geval van wanprestatie ten aanzien van ontbinding en schadevergoeding/boetes.
Anders dan voor nakoming is voor ontbinding van de overeenkomst en het vorderen van schadevergoeding een voorafgaande ingebrekestelling wel vereist, omdat in die situaties eerst sprake moet zijn van verzuim. [eiser sub 1] c.s. vordert in deze procedure echter nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst onder verbeurte van een dwangsom. Daarvoor is niet vereist dat de vordering opeisbaar is en dat volgt evenmin uit artikel VI van de overeenkomst, althans dat is de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.7.
Dat betekent dat de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot nakoming in beginsel toewijsbaar is, indien hij daarbij een voldoende belang heeft.
Door [gedaagde sub 1] B.V. c.s. is betwist dat [eiser sub 1] c.s. belang zou hebben bij zijn vorderingen tot nakoming. Daartoe heeft [gedaagde sub 1] B.V. c.s. aangevoerd dat door [gedaagde sub 1] B.V. c.s. naar alle waarschijnlijkheid binnen enkele dagen alsnog kan worden nagekomen. Aan dat verweer gaat de voorzieningenrechter voorbij. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft die stelling namelijk niet onderbouwd. Uit de enkele stelling van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. dat zij binnen enkele dagen hoogstwaarschijnlijk alsnog kan nakomen, kan niet de conclusie worden getrokken dat [eiser sub 1] c.s. geen belang zou hebben bij zijn vorderingen. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. gelegen nadere stukken van bijvoorbeeld ABN AMRO te overleggen waaruit blijkt dat op korte termijn de financiering rond zal komen. De enkele e-mail van ABN AMRO die de advocaat van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. tijdens de zitting heeft getoond, waarin staat dat de aanvraag zo spoedig mogelijk in behandeling wordt genomen, is daarvoor onvoldoende.
4.8.
Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] B.V. c.s. nog aangevoerd dat [eiser sub 1] c.s. geen belang heeft bij zijn vorderingen in het geval dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. niet alsnog binnen enkele dagen haar verplichtingen is nagekomen mocht de ABN AMRO zich terugtrekken, omdat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. dan niet kán nakomen. Volgens [gedaagde sub 1] B.V. c.s. zal in dat geval de overeenkomst ontbonden moeten worden. Ook dat verweer slaagt niet, omdat dit het recht van [eiser sub 1] c.s. om nakoming te vorderen onverlet laat. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft overigens ook geen financieringsvoorbehoud gemaakt, zodat een eventuele terugtrekking van de bank waardoor zij de financiering niet rond kan krijgen, voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] B.V. c.s. komt.
4.9.
Voor zover [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft willen betogen dat de Rabobank (de financier van [eiser sub 1] c.s.) zich niet verzet tegen een latere levering en [eiser sub 1] c.s. daarom geen belang zou hebben bij haar vorderingen, geldt het volgende. Door [eiser sub 1] c.s. is uitdrukkelijk betwist dat de Rabobank haar heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen latere levering. Zo heeft [eiser sub 1] c.s. – onweersproken – aangevoerd dat de Rabobank alleen heeft opgemerkt dat voor uitstel van de levering [gedaagde sub 1] B.V. c.s. eerst in overleg moet met [eiser sub 1] c.s. en dat daarbij ook gesproken zou moeten worden over een financiële zekerheidsstelling. De enkele e-mail van de Rabobank die [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft overlegd is onvoldoende om aan te nemen dat een latere levering zonder meer door de Rabobank zal worden gehonoreerd. Het is dan ook niet vast komen te staan dat de Rabobank akkoord zou zijn met een latere levering.
4.10.
[eiser sub 1] c.s. heeft zijn belang bij de vorderingen tot nakoming ook voldoende duidelijk gemaakt. Door het verzochte uitstel door [gedaagde sub 1] B.V. c.s. is voor [eiser sub 1] c.s. onzekerheid ontstaan of en zo ja wanneer [gedaagde sub 1] B.V. c.s. tot afname van het gekochte overgaat. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft geen inzicht gegeven aan [eiser sub 1] c.s. in de termijn waarop wel kan worden nagekomen, terwijl evenmin financiële zekerheid wordt gesteld door [gedaagde sub 1] B.V. c.s.. Voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser sub 1] c.s. voldoende belang heeft bij zijn vorderingen in dit kort geding. Dat betekent dat de vorderingen tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst zullen worden toegewezen, op de hierna in het dictum te vermelden termijn.
Dwangsommen4.11. De gevorderde dwangsommen zijn beperkt toewijsbaar. [gedaagde sub 1] B.V. c.s. heeft er terecht op gewezen dat in de koopovereenkomst boetes zijn overeengekomen indien niet wordt nagekomen en dat die boetes verschuldigd zijn nadat zij ingebreke is gesteld en de termijn van acht dagen die daarin is gegeven, is verstreken. Vast staat dat door [eiser sub 1] c.s. op 10 mei 2023 een ingebrekestelling is verzonden aan [gedaagde sub 1] B.V. c.s.. Met die contractuele boetes die na het verstrijken van voornoemde termijn verschuldigd zijn (aldus per 24 mei 2023) door [gedaagde sub 1] B.V. c.s., houdt de voorzieningenrechter dan ook rekening. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding de dwangsommen per dag te matigen tot een bedrag van € 5.250,00 (waarbij de voorzieningenrechter aansluit bij het percentage dat partijen ten aanzien van de contractuele boete zijn overeengekomen) en met een maximum van € 42.000,00. Dat betekent dat voor de periode waarover de contractuele boetes nog niet zijn verschuldigd [gedaagde sub 1] B.V. c.s. een dwangsom van € 5.250,00 verschuldigd is voor elke dag dat zij nalaat aan haar verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen. Dat dit, zoals door [gedaagde sub 1] B.V. c.s. is aangevoerd, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn omdat hiermee te ver zou worden ingegrepen in de contractsvrijheid, ziet de voorzieningenrechter niet. Het staat [eiser sub 1] c.s. immers op grond van de wet vrij nakoming te vorderen onder verbeurte van dwangsommen, naast de contractuele afspraken. Zolang niet tegelijkertijd een dwangsom en een boete verschuldigd worden is dit niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten4.12. [eiser sub 1] c.s. maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser sub 1] c.s. voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van
€ 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [eiser sub 1] c.s. deze kosten al daadwerkelijk aan zijn advocaat heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde sub 1] B.V. c.s. zal hoofdelijk, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op € 9.704,73, bestaande uit € 8.519,00 aan griffierecht, € 106,73 aan kosten dagvaarding en € 1.079,00 aan salaris gemachtigde. Ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar, op de hierna in het dictum weergegeven wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – binnen één dag na betekening van dit vonnis, tot nakoming van hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, in het bijzonder de verplichting tot het betalen van de koopprijs van € 1.500.000,00 via de derdengeldrekening van de notaris, ter zake van levering van de registergoederen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – tot nakoming van hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, in het bijzonder door op de dag dat op grond van dit vonnis had moeten worden voldaan aan voornoemde verplichting onder 5.1, medewerking te verlenen aan de juridische levering van het verkochte conform het bepaalde in de koopovereenkomst, op basis van het concept van de akte van levering van [notariskantoor] van 12 mei 2023, op straffe van een aan [eiser sub 1] c.s. verschuldigde dwangsom van
€ 5.250,00 per dag, dat [gedaagde sub 1] B.V. c.s. tekortschieten in deze verplichting, tot een maximumbedrag van € 42.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten – binnen één dag na betekening van dit vonnis, tot nakoming van hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, in het bijzonder de verplichting tot het betalen van de koopprijs van € 250.000,00 via de derdengeldrekening van de notaris, ter zake van levering van de activa zoals in de koopovereenkomst beschreven;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten, om aan [eiser sub 1] c.s. te voldoen buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. c.s. hoofdelijk – des dat de een betalen de andere in zoverre zal zijn gekweten – in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot vandaag begroot op € 9.704,73, te vermeerderen met de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.