ECLI:NL:RBMNE:2023:2536

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/1735
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 25 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van 22 december 2022, waarin de rechtbank verweerder had opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt dat verweerder dit niet heeft gedaan, wat aanleiding geeft tot het indienen van het beroep.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk is. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, de betrokkene in beroep kan gaan, mits er eerst een ingebrekestelling is verstuurd. In dit geval is er geen termijn gesteld in de eerdere uitspraak voor het nemen van een nieuw besluit, wat complicaties met zich meebrengt.

De rechtbank stelt vast dat verweerder geen dwangsom heeft vastgesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit, en doet dit nu zelf. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 1.442,- voor 42 dagen. Daarnaast wordt verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die worden vastgesteld op € 418,50,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: T.I. van Stelten),
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van
22 december 2022 (zaaknummer UTR 22/1340). In deze uitspraak heeft de rechtbank verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 22 december 2022 geen termijn is gesteld, waarbinnen een nieuw besluit dient te worden genomen op het bezwaar. In dit geval
moet verweerder binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Omdat er een adviescommissie is geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. De uitspraak van
22 december 2022, is op 30 december 2022 verzonden. Verweerder had uiterlijk op
24 maart 2023 een besluit moeten nemen. Verweerder stelt in zijn verweerschrift van
15 maart 2023 weliswaar dat hij de beslistermijn met zes weken heeft verdaagd, maar heeft daarvan geen stuk overgelegd.
Niet in geschil is dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 4 april 2023 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen.
De rechtbank ziet daartoe geen reden. Daarbij neemt zij in aanmerking dat sinds 24 maart 2023 inmiddels al twee maanden zijn verstreken.
7. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50,-.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van
S. Ayyildiz griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.