ECLI:NL:RBMNE:2023:2750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/4520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet verstrekken van bedrijfskapitaal in het kader van schulddienstverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig eigenaar van een schoonheidssalon, en het dagelijks bestuur van de RDWI. Eiseres had in het verleden een bedrijfskapitaal van € 21.000,- ontvangen op basis van het Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz) en had een Bbz-uitkering ontvangen vanwege gezondheidsproblemen. Na de verkoop van haar salon in september 2019, heeft eiseres een aanvraag ingediend voor schulddienstverlening en om een verlenging van de Bbz-uitkering en een aanvullend bedrijfskapitaal van € 10.000,-.

Verweerder heeft op 26 augustus 2020 een Bbz-uitkering en een bedrijfskapitaal van € 10.000,- toegekend, maar heeft later, op 2 november 2021, besloten dat het bedrijfskapitaal niet verstrekt zou worden omdat er geen schuldenregeling tot stand was gekomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 4 april 2023 de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten het bedrijfskapitaal niet meer beschikbaar te stellen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het kapitaal. Eiseres had niet kunnen aantonen dat er een schuldenregeling tot stand was gekomen, en de rechtbank concludeert dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om tot een regeling te komen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI

(gemachtigde: A. Hoekerd).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eiseres had vanaf 1 juli 1991 een [schoonheidssalon] . In 2017 is aan haar een bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz) verstrekt van € 21.000,-. Vanwege ernstige gezondheidsproblemen is aan eiseres een Bbz-uitkering verstrekt van 1 mei 2019 tot en met 31 oktober 2019. Eiseres heeft haar [schoonheidssalon] per 1 september 2019 verkocht en vanaf dat moment werkte zij als ambulant en freelance [dienstverlener] . Eiseres heeft niet schuldenvrij kunnen eindigen en zij heeft op 7 februari 2020 een aanvraag ingediend voor schulddienstverlening. Ook heeft zij om verlenging van de Bbzuitkering gevraagd en om een Bbz-bedrijfskapitaal van € 10.000,- om de schuldsanering te financieren.
2. Met het besluit met als dagtekening 26 augustus 2020 heeft verweerder aan eiseres een Bbz-uitkering toegekend en bijstand voor een bedrijfskapitaal van € 10.000,- om de schuldsanering te financieren.
3. Op 4 maart 2020 heeft verweerder besloten dat eiseres wordt toegelaten tot de schulddienstverlening. In dit verband is vanuit de gemeente een afkoopvoorstel gedaan aan alle schuldeisers van eiseres. In dat voorstel krijgen de schuldeisers een (klein) percentage van de schuld uitbetaald, waarna de gehele schuld wordt kwijtgescholden. Met het besluit van 29 oktober 2021 heeft verweerder de schulddienstverlening beëindigd.
4. Met het besluit van 2 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat het besluit waarbij het bedrijfskapitaal is toegekend niet in werking treedt en dat er geen bedrijfskapitaal wordt verstrekt. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Met het besluit van 8 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
6. De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. Verweerder heeft aan eiseres een bedrijfskapitaal van € 10.000,- toegekend om de schuldsanering te financieren. Verweerder heeft het bedrijfskapitaal verstrekt om niet en heeft bepaald dat het krediet slechts wordt verstrekt als is voldaan aan de volgende (opschortende) voorwaarden:
een verklaring van de schuldeisers dat zij akkoord gaan met de schuldsanering tegen finale kwijting;
het ondertekenen van een schuldbekentenis door eiseres en
dat eiseres in de periode tot de sanering vormbehoud aantoont.
Eiseres en de RSD Kromme Rijn Heuvelrug zijn een akte van schuldbekentenis overeengekomen betreffende het bedrijfskapitaal van € 10.000,-.
8. Verweerder heeft besloten om het bedrijfskapitaal niet meer beschikbaar te stellen. Aan zijn besluitvorming heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen schuldenregeling met de schuldeisers (zoals bedoeld in voorwaarde i)) tot stand is gekomen, dat er geen sprake is (geweest) van vormbehoud en dat eiseres haar bedrijf heeft beëindigd. Hiermee voldeed eiseres niet meer aan de (opschortende) voorwaarden voor het bedrijfskapitaal en wordt dit kapitaal niet meer beschikbaar gesteld.
9. Eiseres voert aan dat de enige bepaling waarop verweerder zijn besluitvorming kan baseren is dat de toekenningsbeschikking vervalt als het bedrijfskapitaal niet binnen drie maanden na datum van de beschikking is opgenomen. Dat blijkt uit de akte van schuldbekentenis. Verweerder heeft zijn standpunt dat er geen akkoord is bereikt omdat enige schuldeisers het voorstel tot afkoop van de schulden zouden hebben afgewezen, niet onderbouwd. Omdat verweerder niet heeft kunnen aantonen dat de schuldenregeling met de schuldeisers (door aan eiseres toe te rekenen omstandigheden) niet tot stand is gekomen, mag verwacht worden dat verweerder alsnog op basis van het bedrijfskapitaal een regeling aan de schuldeisers aanbiedt.
10. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat verweerder (inmiddels) voldoende heeft onderbouwd dat niet alle schuldeisers akkoord gingen met de door de gemeente voorgestelde schuldenregeling. De beroepsgrond van eiseres die daarop zag, hoeft dan ook geen verdere bespreking.
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bij het uitvoeren van de schulddienstverlening ‑ en het inzetten van het bedrijfskapitaal daarbij ‑ zoveel mogelijk aansluit bij de NVVKrichtlijnen voor de schuldregeling. Verder heeft verweerder toegelicht dat hij na het afkoopvoorstel op 18 november 2020 nog een herinnering naar de schuldeisers heeft gestuurd en nog een belronde heeft gehouden wat evenmin heeft geleid tot een akkoord met de schuldeisers. Eiseres heeft deze gang van zaken niet weersproken. Wel heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat verweerder meer had moeten doen om de schuldenregeling te laten slagen. Als verweerder in gesprek was gegaan met de Belastingdienst had eiseres automatisch, zonder onderbouwing, uitstel van betaling gekregen voor de nieuwe schulden die waren ontstaan in 2020. Immers, iedereen die daarom vroeg kreeg automatisch uitstel van betaling van de Belastingdienst voor schulden ontstaan in 2020, het eerste covid-jaar. Er was dan voor de Belastingdienst geen reden geweest om niet akkoord te gaan met het afkoopvoorstel, aldus eiseres.
12. De rechtbank oordeelt dat de stelling dat er wel een akkoord met alle schuldeiseres tot stand was gekomen als verweerder meer had gedaan om de schuldenregeling te laten slagen, enkel op aannames berust. Eiseres heeft de stelling dat zij uitstel van betaling had gekregen van de Belastingdienst omdat de nieuwe schulden waren ontstaan tijdens covid, op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien waren er nog drie schuldeisers die niet hebben gereageerd op het afkoopvoorstel van 18 november 2020 en die ook na de herinnering en/of belronde niet van zich hebben laten horen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat als verweerder meer had gedaan, deze schuldeisers wel akkoord waren gegaan met het voorstel.
13. De beroepsgrond dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om de schuldenregeling te doen slagen, slaagt dan ook niet. Bovendien blijkt uit de stukken dat verweerder nog een (tweede) poging heeft gedaan om tot een minnelijke schuldenregeling te komen. Uit het besluit van 29 oktober 2021 blijkt dat deze poging niet is geslaagd omdat eiseres vermogen had dat niet te gelde gemaakt kon worden en dat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met het voorstel. Verweerder heeft eiseres vervolgens geadviseerd om een dwangakkoord en een verzoek tot toelating tot de Wsnp in te dienen maar eiseres wilde dit niet; zij wilde zelfstandig met behulp van haar advocaat haar schulden regelen. Verweerder heeft toen op 29 oktober 2021 de schulddienstverlening beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
14. Uit al het voorgaande volgt dat het (eerste) afkoopvoorstel van 18 november 2020 is gedaan op basis van het bedrijfskapitaal maar dat er geen schuldenregeling tot stand is gekomen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet meer aan de (opschortende) voorwaarden voor het bedrijfskapitaal voldeed en heeft terecht besloten dit kapitaal niet meer beschikbaar te stellen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.