ECLI:NL:RBMNE:2023:2767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3509
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die een aanvraag had ingediend om terug te komen van een eerder besluit van 24 oktober 2016, kreeg te horen dat zijn verzoek was afgewezen. Het primaire besluit van het Uwv, dat op 24 november 2021 werd genomen, werd door eiser bestreden, maar het Uwv handhaafde dit besluit in een later bestreden besluit van 14 juni 2022. Eiser stelde dat er nieuwe feiten waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden, maar erkende tegelijkertijd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank volgde het standpunt van het Uwv dat de overwegingen in het bestreden besluit niet dragend waren voor de afwijzing van de aanvraag. Eiser had ook verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts en een beleidsinstructie van het Uwv, maar de rechtbank concludeerde dat deze niet konden worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv het verzoek van eiser om terug te komen van de beslissing van 24 oktober 2016 afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft het beroep aangevuld op 15 november 2022 en 15 december 2022. Het Uwv heeft een verweerschrift
en een aanvullend verweerschrift van 8 december 2022 ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2023. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de aanvraag van eiser om terug te komen van
het besluit van 24 oktober 2016 terecht heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn.
2. Eiser erkent dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Hij stelt zich op
het standpunt dat het Uwv een besluit van 1 april 1994 over zijn hersteld-melding moet herzien, omdat uit een deskundigenrapport van 6 januari 2016 blijkt dat eiser na mei 1993 arbeidsongeschikt is gebleven voor zijn functie van bedrijfsarts. Hij heeft daarom vanaf de datum van zijn ontslag, 1 juli 1999, recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser wijst daarbij op het door het Uwv gehanteerde beleid over het terugkomen van een in rechte vaststaande beslissing en het herstel van fouten. Verder voert eiser aan dat het Uwv in het bestreden besluit de grondslag van het primaire besluit heeft gewijzigd. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit namelijk op het standpunt gesteld dat hij vanwege eisers ambtenarenstatus in 1993 niet bevoegd was te beslissen op een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
3. Het Uwv blijft bij zijn standpunt dat geen sprake is van nieuw feiten of veranderde
omstandigheden en de aanvraag daarom terecht is afgewezen.

De beoordeling door de rechtbank

4. Het Uwv heeft in het primaire besluit de aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug
te komen van een eerder besluit als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit heeft het Uwv het primaire besluit gehandhaafd. Dat betekent dat het Uwv ook in het bestreden besluit heeft getoetst aan artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank volgt het Uwv in zijn standpunt dat, zoals toegelicht op de zitting, de overweging in het bestreden besluit over de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering van overheidspersoneel, een ten overvloede overweging is die niet dragend is voor het bestreden besluit. Dit betekent dat de rechtbank de beroepsgrond van eiser over de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen niet inhoudelijk hoeft te bespreken.
5. Eiser benadrukt dat hij vindt dat het Uwv de in het besluit van 1 april 1994
gemaakte fout moet herstellen. De rechtbank overweegt dat de vraag of in het besluit van 1 april 1994 sprake is van een fout, onderdeel is van de beoordeling op grond van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft geen andere mogelijkheid om de gestelde fout te betrekken in de beoordeling van het beroep. Dit betekent dat de rechtbank zal beoordelen of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoel in artikel 4:6 van de Awb.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de
bestuursrechter in een geval als dit, waarin het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toepast, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat besluit naar voren konden worden gebracht.
7. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een rapport van
6 januari 2016 van verzekeringsarts Gille en naar een beleidsinstructie van het Uwv over herstel van fouten.
8. Over het rapport van Gille en de hersteld-melding van 1 april 1994 is in eerdere
(hoger)beroepsprocedures door de rechtbank en de CRvB [1] geoordeeld dat dat rapport niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover nu anders te oordelen.
9. Eiser heeft verwezen naar een brief van 29 juni 2021 van de Minister van Sociale Zaken
en naar een uitspaak van de CRvB [2] . Uit zowel de brief als de uitspraak blijkt volgens eiser hoe het Uwv handelt als is geconstateerd dat een fout is gemaakt. Het Uwv had in dit geval ook conform deze beleidsinstructie moeten handelen.
10. Voor de rechtbank is niet duidelijk geworden op welke concrete beleidsinstructie eiser
doelt. Hij noemt geen specifieke beleidsinstructie van een bepaalde datum. In het bestreden besluit heeft het Uwv uiteengezet dat de beleidsinstructie die eiser bedoelt mogelijk een verouderde werkinstructie betreft die betrekking heeft op het ten gunste van een belanghebbende terugkomen op een beslissing die in rechte vaststaat. Het Uwv merkt daarbij op dat het ten allen tijde bevoegd is om terug te komen op een beslissing die in rechte vaststaat in het voordeel van een belanghebbende, tenzij dat terugkomen expliciet is verboden of derde belanghebbenden daardoor in hun rechten worden geschonden. De werkinstructie kan daarom volgens het Uwv niet worden gezien als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. De rechtbank kan dit volgen. Dat betekent dat, voor zover eiser doelt op de door het Uwv aangehaalde verouderde werkinstructie, geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
11. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit
evident onredelijk is.

Conclusie

12. Het Uwv heeft de aanvraag van eiser om terug te komen van het besluit van
24 oktober 2016 terecht afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Het beroep is ongegrond. Voor de gevraagde vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep als uitgangspunt 24 maanden is en deze termijn niet is overschreden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.De uitspraken van 20 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2537 en van 31 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1236.
2.Uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2900.