ECLI:NL:RBMNE:2023:2818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/16/546498 / FA RK 22-2228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.P. den Hollandeer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en opheffing van kinderrekening na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de wijziging van de kinderalimentatie en de opheffing van een kinderrekening. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N. Durdabak, verzocht om een verhoging van de door de vader te betalen kinderalimentatie van € 422,- naar € 652,05 per maand, en om de betaling voortaan op haar eigen rekening te laten plaatsvinden. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.T. Maanicus, betwistte de wijziging en stelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in 2018 zijn gescheiden en dat zij een ouderschapsplan hebben opgesteld waarin de alimentatie is geregeld. De moeder stelde dat haar inkomen was gedaald door een WIA-uitkering, maar de vader betwistte dit en wees op de transitievergoeding die de moeder had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de moeder met deze vergoeding haar inkomen kon aanvullen en dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden was. Daarom werd het verzoek van de moeder tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de alimentatie rechtstreeks aan de moeder betaald moest worden en niet op de kinderrekening, omdat de vader daar bezwaar tegen had. De rechtbank bepaalde dat de ouders hun medewerking moesten verlenen aan het opheffen van de kinderrekening en dat het saldo gelijk verdeeld moest worden. De proceskosten werden door beide ouders zelf gedragen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/16/546498 FA RK 22-2228
Kinderalimentatie
Beschikking van 6 juni 2023
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Durdabak,
t e g e n
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.T. Maanicus.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 5, binnengekomen op 14 oktober 2022;
het verweerschrift van de vader;
het F9-formulier van de vader van 23 februari 2023 met bijlagen 1 tot en met 4;
het F9-formulier van de moeder van 3 maart 2023 met bijlagen 6 tot en met 12;
het F9-formulier van de vader van 7 maart 2023, met brief en bijlagen 5 en 6, en
het F9-formulier van de moeder van 29 april 2023, met (ongenummerde) bijlagen.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 11 mei 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
De moeder en de vader zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] . [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Op 15 november 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. De ouders hebben de gevolgen van de echtscheiding voor [minderjarige] geregeld in het door hen beiden op 24 oktober 2018 ondertekende ouderschapsplan. Daarin is onder meer afgesproken dat vanaf de datum van ondertekening de vader en de moeder maandelijks een kinderalimentatie van respectievelijk € 422,- en € 378,- moeten storten op de kinderrekening met nummer [rekeningnummer] . Het ouderschapsplan maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking en is als bijlage daaraan gehecht.
wat ligt voor?
2.4.
De moeder wil dat vanaf 1 september 2022 de bijdrage van de vader wordt gewijzigd in € 652,05 per maand en dat hij de bijdrage voortaan op haar (eigen) rekeningnummer stort. De moeder stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd, omdat zij vanaf 4 april 2022 een WIA-uitkering ontvangt. Daardoor is haar inkomen gedaald en is zij niet meer in staat om de eerder overeengekomen bijdrage voor [minderjarige] te betalen. Daarnaast wil de moeder dat de kinderrekening wordt opgeheven en dat het saldo op de bankrekening van [minderjarige] wordt gestort.
2.5.
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder en vraagt de rechtbank de moeder daar niet in te ontvangen of dat af te wijzen. Hij betwist dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die bij een herberekening leidt tot een aanpassing van zijn bijdrage. Volgens de vader heeft de moeder haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd aan de hand van stukken. Verder heeft zij ook onvoldoende onderbouwd waarom de kinderrekening zou moeten worden opgeheven.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
Omdat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden zal de rechtbank het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie te wijzigen afwijzen. De rechtbank zal bepalen dat de vader met ingang van 1 juli 2023 de door hem te betalen bijdrage dient over te maken op een door de moeder aan te wijzen bankrekening en dat het saldo dat nu nog op de gemeenschappelijke kinderrekening staat bij helfte door de ouders moet worden gedeeld. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de moeder zal toewijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij alleen in op de standpunten van de ouders voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
geen wijziging van omstandigheden
3.2.
Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst met betrekking tot levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij later door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. [1]
3.3.
De moeder stelt dat sprake is van een inkomensverlies aan haar zijde, omdat haar dienstverband per 1 april 2022 is beëindigd en zij vanaf die datum een WIA-uitkering is gaan ontvangen. De vader betwist dit en voert aan dat de moeder haar inkomen kan aanvullen met de door haar ontvangen transitievergoeding van € 25.827,- bruto. De rechtbank volgt het standpunt van de vader. Dat de transitievergoeding volgens de moeder volledig is opgesoupeerd, is door de vader betwist en door de moeder niet onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de moeder met de volledige vergoeding haar inkomen kan aanvullen, zodat zij voorlopig in staat is om haar aandeel in de kosten van [minderjarige] te blijven voldoen.
3.4.
De rechtbank gaat daarbij uit van het verschil tussen het netto inkomen van de moeder na 1 april 2022 en vóór 1 april 2022. Het netto inkomen van de moeder na de beëindiging van haar dienstverband bedraagt bij benadering € 1.838,- netto per maand. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van het netto inkomen zoals vermeld op de specificatie van de WIA-uitkering van december 2022 (productie 9 aan de zijde van de moeder) en in de brief van het ABP waarin aan de moeder een arbeidsongeschiktheidspensioen is toegekend (productie 7 aan de zijde van de moeder). Voor het bepalen van het inkomen van de moeder vóór beëindiging van haar dienstverband gaat de rechtbank uit van de loonstrook van maart 2020 (als ongenummerde productie door moeder overgelegd op 29 april 2023). De rechtbank beschikt namelijk niet over meer recente inkomensgegevens van de moeder van vóór de beëindiging van haar dienstverband. Uit voormelde loonstrook blijkt een inkomen van € 2.363,- netto per maand. De moeder wordt geacht haar inkomen in de periode na 1 april 2022 te hebben aangevuld met een bedrag van € 525,- netto per maand, waardoor zij in staat was en is het eerder vastgestelde aandeel in de kosten van [minderjarige] te blijven voldoen voor de duur van vierentwintig maanden. Bij ongewijzigde omstandigheden is de transitievergoeding pas 1 april 2024 verteerd en is er tot die tijd geen sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie te wijzigen daarom af.
3.5.
Omdat het een toekomstige situatie betreft, kan de rechtbank niet berekenen hoe hoog de door de vader te betalen kinderalimentatie vanaf 1 april 2024 zal zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders daar dan zelf een afspraak over zullen maken.
3.6.
De afwijzing van het verzoek van de moeder tot wijziging van de kinderalimentatie laat de verplichting van de vader om de kinderalimentatie jaarlijks te indexeren onverlet.
kinderrekening
3.7.
Het is gebruikelijk dat de alimentatieplichtige ouder de kinderalimentatie rechtstreeks aan de andere ouder betaald. Daarin past niet dat het bedrag wordt overgemaakt op een gemeenschappelijke bankrekening (‘kinderrekening’), wanneer één van de ouders daar bezwaar tegen heeft. De rechtbank zal om die reden bepalen dat de vader met ingang van 1 juli 2023 de door hem na indexatie te betalen kinderalimentatie moet overmaken op een door de moeder aan te wijzen bankrekening.
3.8.
Beide ouders dienen hun medewerking te verlenen aan het opheffen van de kinderrekening. Het saldo dat op 1 juli 2023 nog op de kinderrekening staat dienen de ouders tussen beiden bij helfte te verdelen, zoals is opgenomen in het ouderschapsplan. Tot die datum mogen de ouders deze rekening alleen gebruiken voor de normale uitgaven voor [minderjarige] .
proceskosten
3.9.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie af;
4.2.
bepaalt dat de vader de alimentatie zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 24 oktober 2018 en met indexering met ingang van 1 juli 2023 moet overmaken op een door de moeder aan te wijzen bankrekening;
4.3.
bepaalt dat beide ouders dienen mee te werken aan het opheffen van de kinderrekening met nummer [rekeningnummer] ;
4.4.
bepaalt dat ieder van de ouders gerechtigd is tot de helft van het saldo van de kinderrekening op 1 juli 2023;
4.5.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollandeer, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. D.J.M. Kuppens. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek