ECLI:NL:RBMNE:2023:2821

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/16/552841 / KG ZA 23-83
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot het verschaffen van documenten en gebruiksrecht van Kasteel en landgoed

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Stichtingen, vertegenwoordigd door [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. [Eiseres] vorderde onder andere toegang tot en gebruiksrecht van Kasteel [het kasteel] en het kasteelappartement, alsook documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen, omdat [eiseres] niet kon aantonen dat zij een rechtmatig belang had bij de gevraagde documenten. De rechter oordeelde dat de vordering op basis van artikel 843a Rv niet aan de voorwaarden voldeed, aangezien [eiseres] onvoldoende had onderbouwd wat de relevantie van de gevraagde bescheiden was voor haar vorderingen. Daarnaast werd opgemerkt dat de vordering tot toegang en gebruiksrecht gelijk was aan een eerdere vordering die door het hof Arnhem-Leeuwarden was afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een vertrouwensbreuk was tussen partijen en dat er eerst gewerkt moest worden aan herstel van dat vertrouwen voordat [eiseres] toegang kon krijgen tot het kasteel en het landgoed. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [eiseres], die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/552841 / KG ZA 23-83
Vonnis in kort geding van 15 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaten mr. Ph.W.A.M. van Roy en mr. L. Jie Sam Foek,,
tegen
1. de stichting
[gedaagde sub 1],
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. M.H.P. de Wit en mr. H. van Rijn,
2. de stichting
[gedaagde sub 2],
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. M.H.P. de Wit en mr. H. van Rijn,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Jansens van Gellicum.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden onder 1, 2 en 3 zullen respectievelijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Zij zullen gezamenlijk gedaagden worden genoemd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen gezamenlijk de Stichtingen worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft een dagvaarding met producties ingediend. De Stichtingen hebben gezamenlijk een conclusie van antwoord ingediend. [eiseres] heeft nog een nadere productie in het geding gebracht.
1.2.
Op 16 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiseres] zich heeft laten vertegenwoordigen door de heer [A] en door haar gemachtigden mr. Ph.W.A.M. van Roy en mr. L. Jie Sam Foek. Namens de Stichtingen zijn verschenen mevrouw [B] , directeur-bestuurder van de Stichtingen, mevrouw [C] , directeur van [gedaagde sub 2] , en mr. M.H.P. de Wit en mr. H. van Rijn, gemachtigden van de Stichtingen. [gedaagde sub 3] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Jansens van Gellicum. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij de gemachtigden van alle partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De voorzieningenrechter heeft de procedure vervolgens aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen door het nakomen van deze afspraken hun geschil op te lossen.
1.4.
Gedaagden hebben de voorzieningenrechter bij brieven van 5 mei 2023 verzocht vonnis te wijzen omdat nog niet aan de eerste voorwaarde was voldaan die in het proces-verbaal is opgenomen, te weten een face to face gesprek tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] . [eiseres] heeft zich bij e-mail van 8 mei 2023 op het standpunt gesteld dat dit gesprek wat haar betreft ook via een Zoom-meeting kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft samen met haar vier halfzussen, waaronder [gedaagde sub 3] , een beperkt gebruiksrecht ten aanzien van Kasteel [het kasteel] (hierna het kasteel). Hun vader, de Baron [de vader] (hierna: de vader), heeft het kasteel in 1996 overgedragen aan [gedaagde sub 1] , die het op haar beurt heeft verhuurd aan [gedaagde sub 2] .
2.2.
De vader is met de [gedaagde sub 2] een gebruiksrecht overeengekomen.
In de gebruiksovereenkomst is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald (waarbij [gedaagde sub 2] is aangeduid als de Bruikgever en de vader als de Gebruiker):
“2.1 De Bruikgever verleent hierbij aan de Gebruiker:
a. het recht om gedurende de maand september van ieder jaar de Kasteelruimten exclusief als vakantieverblijf te gebruiken ("Gebruiksrecht A");
b. het recht om het Appartement gedurende het hele jaar exclusief te gebruiken als pied-à-terre, met dien verstande dat het gebruik is beperkt in die zin dat het Appartement nooit langer dan drie aansluitende weken in gebruik mag zijn ("Gebruiksrecht B"); en
c. het recht om de Kerk te gebruiken voor doop-, huwelijks- en begrafenisplechtigheden, alsmede om in of bij de tot de Kerk behorende begraafplaats of grafkelder te worden begraven ("Gebruiksrecht C").
(…)
7.1
De rechten uit hoofde van deze overeenkomst kunnen uitsluitend worden uitgeoefend door [de vader] en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, en wel wat betreft die bloedverwanten in de rechte lijn uitsluitend met inachtneming van het hierna in dit artikel bepaalde.
7.2
De rechten kunnen slechts door de huidige en toekomstige bloedverwanten in de rechte lijn worden uitgeoefend, indien:
(…)
b. [de vader] overlijdt, (…) met dien verstande dat door de bloedverwanten in de rechte lijn en/of [de vader] één van hen is/wordt aangewezen, als persoon die de uitoefening van de rechten coördineert en namens die bloedverwanten terzake van de uitvoering van deze overeenkomst zonder enig voorbehoud en/of beperking (rechts)handelingen kan verrichten (de 'Vertegenwoordiger'). (…)
(…)
7.5
De Vertegenwoordiger geeft aan de Bruikgever kennis welke bloedverwant en wanneer gebruik zal maken van het recht uit hoofde van deze overeenkomst. De bloedverwant die van dit recht gebruik maakt, wordt geacht de verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst te hebben aanvaard. De Bruikgever kan echter verlangen alvorens zij die bloedverwant in de gelegenheid stelt om rechten uit te oefenen, dat deze de aanvaarding schriftelijk bevestigt. De bloedverwant die tijdens de uitoefening van zijn gebruiksrecht schade veroorzaakt, is daarvoor aansprakelijk, hetgeen onverlet laat de aansprakelijkheid van de bloedverwanten als gezamenlijk gerechtigden — en wel ieder voor een gelijk deel. Indien een bloedverwant tekort schiet kan zulks aanleiding zijn om de overeenkomst terzake van gebruiksrechten jegens hem te beëindigen overeenkomstig deze overeenkomst, voor de overige bloedverwanten heeft deze partiële beëindiging geen gevolgen en blijft deze overeenkomst jegens hen in stand.”
2.3.
De vader is op [2011 ] overleden. De nalatenschap wordt gehouden door een trust, waarin [eiseres] voor 60% begunstigde is en haar vier halfzussen voor elk 10%. [eiseres] en haar vier halfzussen zijn bloedverwanten in de rechte lijn als bedoeld in artikel 7.1 van de gebruiksovereenkomst.
2.4.
In 2012 is [gedaagde sub 3] , de oudste halfzus, conform het bepaalde in artikel 7.2 onder (b) van de gebruiksovereenkomst aangewezen als familievertegenwoordiger, wat zij heeft aanvaard voor de duur van vijf jaar. Deze aanstelling is volgens de Stichtingen sindsdien stilzwijgend verlengd, wat door [gedaagde sub 3] en de andere drie halfzussen schriftelijk is bevestigd.
2.5.
In 2011, ter gelegenheid van haar achttiende verjaardag, en in 2016 en 2017 heeft [eiseres] op het kasteel verbleven. Uit de correspondentie en facturen die de Stichtingen hebben overgelegd, volgt dat daarbij enige schade is ontstaan en overlast voor buren is opgetreden.
2.6.
[eiseres] heeft in de periode 2021-2022 herhaaldelijk aan mevrouw [B] , directeur-bestuurder van de Stichtingen (hierna: [B] ), verzocht gebruik te kunnen maken van het appartement in het kasteel (hierna: het kasteelappartement). [B] heeft dat, in overleg met de familievertegenwoordiger, geweigerd.
2.7.
[eiseres] heeft hierop [gedaagde sub 1] op 6 mei 2022 in kort geding bij deze rechtbank gedagvaard. Zij heeft in die procedure (zaaknummer 9844000 UV EXPL 22-96) gevorderd [gedaagde sub 1] te veroordelen om haar op straffe van een dwangsom onbelemmerde toegang tot en het gebruiksrecht van Kasteel [het kasteel] en het kasteelappartement, het graf van Baron [de vader] en diens landgoed te verschaffen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij vonnis van 3 juni 2022 afgewezen en heeft daarbij overwogen dat [eiseres] over de toelating tot het kasteel en het appartement in overleg dient te treden met [gedaagde sub 3] .
2.8.
[eiseres] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bij arrest van 21 februari 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:1557) bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden hoofdelijk te veroordelen op straffe van een dwangsom binnen veertien dagen na dit vonnis de onderstaande documenten aan haar te verschaffen:
- certificaten van de Stichtingen met betrekking tot aandelenbezit op het moment van overlijden van de vader d.d. [2011 ] (Verklaring van Ultimate Benificial Owner);
- informatie over de geassocieerde vennootschappen en dochterondernemingen van de Stichtingen alsmede hun huidige geregistreerde Ultimate Benificial Owner(s);
- details betreffende de Holding van de vader genaamd “ [holding] ”, gevestigd te Liechtenstein. De bankrekening “ [holding] ” maakte deel uit van de portefeuille van de vader van rekeningen bij Banque Privee EDR;
- informatie over Natuurmonumenten en hun belang van 50% in [gedaagde sub 2] . Voor het overlijden van de vader werd 50% van de aandelen in de rechtspersoon [gedaagde sub 2] aan Natuurmonumenten verschaft;
- inventaris van de onroerende en roerende zaken die in september 2012 door Stichting [gedaagde sub 1] zijn gekocht of aan Stichting [gedaagde sub 1] zijn overgedragen inclusief een volledige kopie van de bijgevoegde bijlages van de Purchase & Transfer Agreement;
- inventaris van de roerende goederen in eigendom van [naam] en thans in bezit van [gedaagde sub 1] op diens landgoed;
- inventaris van door paarden getrokken en gemotoriseerde voertuigen die de vader bij zijn overlijden bezat en die thans in het bezit zijn van [gedaagde sub 1] ;
- informatie over door de vader opgezette investeringen voor zijn overlijden met betrekking tot het landgoed [het kasteel] bij ABN AMRO en ING Bank;
- een volledige kopie van de originele Deed of Variation inclusief diens bijgevoegde bijlages;
- documenten met betrekking tot de aanstelling en de volledige zeggenschap van de zussen van [eiseres] bij [gedaagde sub 1] ;
- documenten met betrekking tot de aanstelling en de volledige zeggenschap van de zussen van [eiseres] bij [gedaagde sub 2] ;
2. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] op straffe van een dwangsom binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toegang tot en het gebruiksrecht van Kasteel [het kasteel] en het kasteelappartement aan de [adres] [woonplaats] , het graf van Baron [de vader] en diens landgoed te verschaffen;
3. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief eventuele nakosten.
3.2.
De Stichtingen concluderen tot - kort samengevat - afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijke kosten van dit geding, waaronder begrepen de door de Stichtingen gemaakte integrale (advocaat)kosten ten bedrage van (thans) € 5.584,-- (excl. btw), althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan proceskosten, te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde sub 3] concludeert eveneens tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, waaronder de daadwerkelijk door haar gemaakte advocaatkosten van € 2.500,-- exclusief btw, vermeerderd met de kosten van de mondelinge behandeling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisendheid

4.1.
[eiseres] heeft haar spoedeisend belang bij haar vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt. Zij heeft een voortdurend gebruiksrecht en het benutten daarvan wordt haar ontzegd. Zij heeft in 2021 en 2022 aanspraak gemaakt op toegang tot het kasteel en heeft sindsdien niet lang stilgezeten. Zij heeft verder gewezen op haar familieband met het kasteel die zij door het gebruik daarvan wil behouden.
de vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.2.
[eiseres] baseert haar vordering onder 1. op artikel 843a Rv. Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van dit artikel zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.3.
[eiseres] stelt dat aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 843a Rv is voldaan. De vereiste rechtsbetrekking waarbij zij partij is, betreft toerekenbare tekortkomingen of een onrechtmatige daad gepleegd door gedaagden. Zij stelt ook een rechtmatig belang te hebben bij haar vordering, omdat de verzochte stukken van invloed zijn op de nadere invulling van de gepleegde toerekenbare tekortkomingen c.q. onrechtmatige daad. Uit die stukken zal immers blijken dat daarvan sprake is. Ten aanzien van de voorwaarde dat sprake moet zijn van bepaalde bescheiden stelt zij dat de inhoud van de verzochte stukken noodzakelijk zijn voor het onderbouwen van de toerekenbare tekortkomingen c.q. onrechtmatige daad van gedaagden. Haar spoedeisend belang bij deze vordering bestaat eruit dat zij op korte termijn duidelijkheid wil scheppen omtrent de haar toekomende rechten en gebruiksrechten en dat zij deze stukken nodig heeft in verband met een te entameren voorlopig getuigenverhoor waar deze stukken voor de waarheidsvinding en de te stellen vragen van belang zijn.
4.4.
Gedaagden stellen dat de vordering moet worden afgewezen omdat niet aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. Zij betogen onder meer dat [eiseres] geen spoedeisend en rechtmatig belang heeft bij haar vordering en dat sprake is van een zogenaamde ‘fishing expedition’. Zij stellen verder dat zij de opgevraagde bescheiden grotendeels niet bezitten of niet bekend zijn met het bestaan hiervan. Voor de Stichtingen geldt dat zij de stukken die zij wel in hun bezit hebben als productie 19 aan hun conclusie van antwoord hebben gehecht.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] geen rechtmatig belang bij de door haar genoemde documenten. Gedaagden stellen terecht dat geen rechtmatig belang aanwezig is indien onvoldoende duidelijk is gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden met betrekking tot een bepaald feit waarop een mogelijke vordering rust (Hof ’s-Hertogenbosch 4 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:222). Dit geval doet zich hier voor: [eiseres] heeft geen inzicht gegeven in de feitelijke grondslag van haar vorderingen en heeft onvoldoende concreet gemaakt welk nader bewijs voor haar vorderingen zij in deze stukken verwacht aan te treffen. De enkele onderbouwing dat de stukken mogelijk nader bewijs bevatten is onvoldoende. De vordering wordt reeds hierom afgewezen.
de vordering ten aanzien van het gebruiksrecht
4.6.
De voorzieningenrechter constateert dat de vordering onder 2. in de kern gelijk is aan de vordering in kort geding waarover het hof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 21 februari 2023 heeft beslist. Duidelijk is, dat tussen partijen sprake is van een vertrouwensbreuk. Het hof heeft in zijn arrest duidelijk gemaakt dat partijen stappen moeten zetten om het vertrouwen te herstellen en heeft hen daarbij het volgende in overweging gegeven:
“3.16.
Het hof geeft partijen voorts in overweging dat als uitgangspunt heeft te gelden dat iedere bloedverwant in de rechte lijn, onder wie dus [eiseres] , aanspraak heeft op uitoefening van het gebruiksrecht, zodat [gedaagde sub 2] en/of de familievertegenwoordiger dat alleen kunnen opschorten of niet (volledig) kunnen nakomen als, en zo lang als, daar een voldoende juridische grondslag voor is. Daarbij valt te denken aan een gerechtvaardigde vrees voor het toebrengen van schade aan het kasteel en/of toebehoren of het niet nakomen door [eiseres] van andere verplichtingen onder de gebruiksovereenkomst.
3.17.
[gedaagde sub 1] heeft in dit verband gewezen op de ongeregeldheden in het verleden en op zorgen van de halfzussen over persoonlijke problematiek van [eiseres] die aan die ongeregeldheden ten grondslag zou liggen. Het hof merkt op dat een en ander mogelijk in het verleden een voldoende rechtvaardiging vormde voor het opschorten van het aan [eiseres] toekomende gebruiksrecht, maar dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat die rechtvaardiging ook nu nog bestaat. Daarbij wijst het hof op het tijdsverloop sinds de ongeregeldheden, de door [eiseres] ter zitting in hoger beroep verstrekte uitleg over het professionele traject dat zij na haar laatste verblijf op het kasteel heeft ondergaan, en op haar toezegging om de openstaande facturen van circa € 1.100,- aan [gedaagde sub 2] te voldoen.
3.18.
Tot slot houdt het hof partijen voor dat zowel op de rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 2] en de gebruiksgerechtigden, als op de gebruiksgerechtigden onderling artikel 6:2 BW van toepassing is, welk artikel partijen verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat [eiseres] in beginsel in het genot van haar gebruiksrecht moet worden gesteld, dat [gedaagde sub 2] door de gebruiksgerechtigden niet wordt gehinderd in de uitoefening van haar onderneming en dat ook de andere gebruiksgerechtigden – zonder vrees voor aansprakelijkheid wegens onzorgvuldig gebruik door medegebruikers – hun gebruiksrecht moeten kunnen uitoefenen. Het kan daarom aangewezen zijn dat, in het licht van de huidige situatie waarin het vertrouwen tussen partijen moet worden hersteld, voorwaarden worden gesteld aan het uitoefenen van het gebruiksrecht en dat een overbruggingsregeling wordt getroffen waarbij, rekening houdend met de gerechtvaardigde belangen van alle partijen, de uitoefening van het gebruiksrecht geleidelijk wordt hervat. Het is aan de betrokken partijen zelf om over zulke voorwaarden afspraken te maken, waarbij, indien zij daar niet uitkomen, de redelijkheid van de voorgestelde voorwaarden aan de (voorzieningen)rechter kan worden voorgelegd.
3.19.
Om de hiervoor genoemde redenen geeft het hof [eiseres] en [gedaagde sub 1] , en via [gedaagde sub 1] ook [gedaagde sub 2] , de familievertegenwoordiger en de andere halfzussen, in overweging om in persoon - zo nodig onder begeleiding van een onafhankelijk en onpartijdig persoon - met elkaar te overleggen over het opnieuw uitoefenen door [eiseres] van het gebruiksrecht en over de voorwaarden waaronder de uitoefening van het gebruiksrecht op korte termijn kan worden hervat.”
4.7.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2023 een aantal stappen overeengekomen die zouden moeten worden gezet om het vertrouwen te herstellen en zo te komen tot een normale uitoefening van het gebruiksrecht van [eiseres] gelijk aan de andere bloedverwanten in eerste lijn. De eerste stap was dat [eiseres] en [gedaagde sub 3] in [woonplaats] een face to face gesprek zouden hebben. Na de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] niet bereid en/of in staat is deze eerste stap te zetten. Gelet op de vertrouwensbreuk die er is kan de vordering van [eiseres] om haar binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toegang tot en het gebruiksrecht van Kasteel [het kasteel] , het kasteelappartement en het landgoed van haar vader te verschaffen, niet worden toegewezen zonder dat eerst aan herstel van het vertrouwen is gewerkt.
4.8.
Voor de toegang van [eiseres] tot het graf van haar vader geldt dat de Stichtingen stellen dat de gebruiksovereenkomst hier geen betrekking op heeft en dat zij altijd hebben gezegd dat zij zullen meewerken aan een bezoek van [eiseres] aan het graf. Dit is door [eiseres] niet gemotiveerd betwist. Zij heeft daarom geen belang bij een veroordeling om haar toegang tot het graf van haar vader te verschaffen.
4.9.
De vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
kosten
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gedaagden hebben verzocht om [eiseres] in de werkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen. De Stichtingen voeren hiertoe aan dat [eiseres] haar vorderingen klaarblijkelijk instelt met het doel de Stichtingen te schaden, maar ten minste met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid tot het instellen van een vordering in kort geding is gegeven. Volgens de Stichtingen zijn de vorderingen van [eiseres] gebaseerd op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, omdat zowel de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland als het hof Arnhem-Leeuwarden al uitspraak hebben gedaan over de vordering onder 2. De vordering op grond van artikel 843a Rv betreft bovendien een fishing expedition. Volgens de Stichtingen weet [eiseres] , of behoort zij te weten, dat een groot deel van de opgevraagde bescheiden niet bestaan of in het bezit zijn van de Stichtingen. [eiseres] is bovendien in eerdere procedures veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en heeft deze nog niet betaald. [gedaagde sub 3] heeft bij dit betoog aangesloten.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een dergelijke vordering alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007, 353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
4.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [eiseres] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiseres] weliswaar in de eerdere kortgedingprocedure grotendeels dezelfde vordering als de vordering onder 2. had ingesteld, maar dat zij destijds had verzuimd [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in die procedure te betrekken. Dit heeft tot afwijzing van haar vordering geleid. In deze procedure heeft zij [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wel betrokken. De omstandigheid dat de vordering op grond van artikel 843a Rv in deze procedure als onvoldoende onderbouwd is afgewezen, kan ook niet tot de conclusie leiden dat [eiseres] zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, mede gelet op de daarbij in acht te nemen terughoudendheid. Hetzelfde geldt voor de stelling van gedaagden dat zij niet heeft voldaan aan eerdere veroordelingen tot het betalen van proceskosten. Het verzoek om [eiseres] in de werkelijke proceskosten te veroordelen zal daarom worden afgewezen.
4.13.
De kosten aan de zijde van de Stichtingen zullen voor hen gezamenlijk op basis van het toepasselijke liquidatietarief worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00
4.14.
De door de Stichtingen gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.
4.15.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] zullen op basis van het toepasselijke liquidatietarief worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van de Stichtingen, voor hen gezamenlijk tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] , tot op heden begroot op € 1.393,00;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MS (4185)