ECLI:NL:RBMNE:2023:2876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/5672
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheidsvereisten bij last onder dwangsom voor bedrijfspanden als jeugdhonk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2023, gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk. Eisers, twee broers en gezamenlijk eigenaar van bedrijfspanden, hebben bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hen verplichtte de panden uitsluitend voor bedrijfsmatige activiteiten te gebruiken. Het college had eiser 2 gelast om de panden per direct voor deze doeleinden te gebruiken, met een dwangsom van € 5.000 per overtreding. Na constatering van een overtreding, heeft het college een invorderingsbeschikking uitgevaardigd, waarbij alleen eiser 2 een dwangsom verbeurd had. Eiser 1 heeft een bezwaarschrift ingediend, maar het college verklaarde dit niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend en geen goede reden was gegeven voor de vertraging. De rechtbank oordeelt dat de bezwaartermijn inderdaad is overschreden, maar dat eiser 1 geen belanghebbende is bij de invorderingsbeschikking, omdat deze alleen op eiser 2 betrekking heeft. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 1 gegrond, maar niet-ontvankelijk, en het beroep van eiser 2 gegrond, omdat het college het bezwaarschrift niet correct heeft opgevat. De rechtbank draagt het college op om alsnog inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser 2. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5672
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 op de beroepen in de zaak tussen
1.
[eiser 1], (eiser 1) en,
2.
[eiser 2], (eiser 2),
allebei uit [woonplaats], gezamenlijk aan te duiden als eisers,
(gemachtigde: mr. E.J.H. van Lith)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk, (het college),

(gemachtigde: D. Borghuis)

Inleiding

1. Eisers zijn broers en ze zijn gezamenlijk eigenaar van de bedrijfspanden aan de [adres] in [plaats] (
de bedrijfspanden). Toezichthouders van de gemeente Urk hebben geconstateerd dat de bedrijfspanden worden gebruikt als jeugdhonk. Met het besluit van 2 maart 2022 (
de last onder dwangsom)heeft het college alleen eiser 2 gelast om de bedrijfspanden per direct enkel en alleen te gebruiken voor bedrijfsmatige activiteiten, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding, met een maximum van € 20.000,--.
2. Nadat toezichthouders van de gemeente Urk opnieuw hebben geconstateerd dat de bedrijfspanden worden gebruikt als jeugdhonk en dus niet is voldaan aan de last onder dwangsom, heeft het college met het besluit van 16 maart 2022 (
de invorderingsbeschikking) vastgesteld dat alleen eiser 2 een dwangsom van € 5.000,-- heeft verbeurd. Eiser 2 moet dit bedrag uiterlijk op 23 april 2022 betalen.
3. Met de brief van 22 april 2022, door het college ontvangen op 25 april 2022, is een bezwaarschrift ingediend waar alleen de naam en handtekening van eiser 1 onder staat. Op de hoorzitting in de bezwaarprocedure zijn eisers allebei verschenen. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ook namens eiser 2 is ingediend en zowel is gericht tegen de invorderingsbeschikking, als tegen de last onder dwangsom.
4. Met het besluit van 31 oktober 2022 (
het bestreden besluit), alleen gericht aan eiser 1, heeft het college het bezwaarschrift voor zover dat ziet op de last onder dwangsom nietontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en niet is gebleken dat eiser 1 daarvoor een goede reden had. Voor zover het bezwaarschrift is gericht tegen de invorderingsbeschikking heeft het college het nietontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden zou bevatten tegen de invorderingsbeschikking.
5. Eisers hebben allebei beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De zaak is bij de rechtbank op 11 mei 2023 op een zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A].

Overwegingen

Het beroep van eiser 1
6. In het bestreden besluit is het bezwaarschrift van eiser 1, voor zover gericht tegen de last onder dwangsom, door het college nietontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en niet is gebleken dat eiser 1 daarvoor een goede reden had.
7. De rechtbank kan het college hierin volgen. De bezwaartermijn is zes weken en begint op de dag ná die waarop de last onder dwangsom bekend is gemaakt. De last onder dwangsom is op 2 maart 2022 bekend gemaakt door verzending daarvan aan eiser 1. Daartegen kon dus uiterlijk op 13 april 2022 bezwaar worden gemaakt. Het bezwaarschrift van eiser 1 is pas op 25 april 2022 bij het college binnengekomen. Dat is na afloop van de bezwaartermijn en dus te laat. Ook de rechtbank is niet gebleken dat eiser 1 hier een goede reden voor had. Het college heeft het bezwaarschrift van eiser 1 voor zover gericht tegen de last onder dwangsom daarom terecht nietontvankelijk verklaard. Het betoog van eiser 1 dat de last onder dwangsom niet in rechte vast zou staan, kan de rechtbank niet volgen. Met het ongebruikt verstrijken van de bezwaartermijn is de last immers onherroepelijk geworden. De beroepsgrond slaagt niet.
8. In het bestreden besluit is het bezwaarschrift van eiser 1, voor zover gericht tegen de invorderingsbeschikking, door het college nietontvankelijk verklaard, omdat het geen gronden zou bevatten. De bezwaargronden die wél in het bezwaarschrift staan, gaan volgens het college niet over de invorderingsbeschikking.
9. De rechtbank kan het college hierin niet volgen. Het bezwaarschrift van eiser 1 bevat namelijk bezwaargronden en voldoet aan de eisen die de wet op dat punt stelt. [1] Als bezwaargronden inhoudelijk geen doel treffen, dan betekent dat niet dat het geen bezwaargronden meer zijn, maar enkel dat die bezwaargronden niet slagen. Het bezwaarschrift zou in dat geval dus ongegrond zijn en niet nietontvankelijk.
10. De rechtbank zal zelf de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van eiser 1 beoordelen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen alleen belanghebbenden bezwaar en beroep instellen tegen een besluit [2] . Naar het oordeel van de rechtbank is eiser 1 geen belanghebbende bij de invorderingsbeschikking. Met de invorderingsbeschikking is immers vastgesteld dat eiser 2 (niet eiser 1) een dwangsom van € 5.000,-- heeft verbeurd, en dat eiser 2 (niet eiser 1) dat bedrag moet betalen. Dat eisers ten aanzien van de bedrijfspanden samen een overeenkomst hebben afgesloten, dat zij samen een bedrijf hebben, dat zij onderling hebben afgesproken om het bedrag van € 5.000,-- samen te dragen nu zij de panden ook gezamenlijk in eigendom hebben, en dat latere invorderingsbeschikkingen aan eisers allebei zijn gericht, maakt niet dat eiser 1 op grond van de invorderingsbeschikking, die in deze zaak ter beoordeling voor ligt, verplicht is om te betalen. Nu eiser 1 geen belanghebbende is bij de invorderingsbeschikking, is zijn bezwaarschrift daartegen nietontvankelijk.
Het beroep van eiser 2
11. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift alleen is ingediend door eiser 1 en niet door eiser 2, en dat nergens uit blijkt dat eiser 1 als gemachtigde is opgetreden. Om die reden heeft het college geen inhoudelijk besluit genomen over de bezwaren van eiser 2.
12. De rechtbank deelt dit standpunt van het college niet. Zoals eisers hebben toegelicht had het college in deze specifieke zaak moeten begrijpen dat het bezwaarschrift door eiser 1 mede namens eiser 2 was ingediend. Na een bespreking op het gemeentehuis op 18 mei 2021 hebben eisers op 7 juli 2021 namelijk allebei een convenant ondertekend met betrekking tot de bedrijfspanden. In dat convenant is onder meer vermeld dat de sluiting van de bedrijfspanden wordt opgeheven, en dat de openstelling van de panden zich beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten en er geen jeugdhonk zal worden geëxploiteerd. Verder is in dat convenant vermeld dat eisers allebei eigenaar zijn van de panden. De rechtbank vindt dat het college er gelet op deze omstandigheden vanuit had moeten gaan dat het bezwaarschrift mede namens eiser 2 is ingediend. Dat betekent dat het college alsnog inhoudelijk moet beslissen op het bezwaarschrift van eiser 2.

Conclusie

13. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 1 gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaarschrift van eiser 1 tegen de invorderingsbeschikking daarin nietontvankelijk is verklaard, omdat het geen gronden zou bevatten. De rechtbank verklaart het bezwaarschrift van eiser 1 tegen de invorderingsbeschikking nietontvankelijk, omdat eiser 1 geen belanghebbende is bij de invorderingsbeschikking. In zoverre treedt deze uitspraak daarom in de plaats van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
14. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 2 gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het college het bezwaarschrift niet heeft opgevat als een bezwaar mede namens eiser 2. Dat betekent dat het college alsnog inhoudelijk moet beslissen op de bezwaren van eiser 2.
15. Omdat de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaart, veroordeelt zij het college in de proceskosten van eisers in beroep. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van de gemachtigde van eisers stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1).
16. De rechtbank draagt het college tot slot op om het door eisers betaalde griffierecht van € 184-- aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaarschrift van eiser 1 tegen de invorderingsbeschikking daarin nietontvankelijk is verklaard omdat het geen gronden zou bevatten,
  • verklaart het bezwaarschrift van eiser 1 tegen de invorderingsbeschikking nietontvankelijk omdat eiser 1 geen belanghebbende is bij de invorderingsbeschikking, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep van eiser 2 ook gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaarschrift daarin niet is opgevat als een bezwaar mede namens eiser 2, en draagt het college op om alsnog inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser 2;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers in beroep tot een bedrag van € 1.674,--;
  • draagt het college op om het door eisers betaalde griffierecht van € 184,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Zie artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
2.Zie de artikelen 1:2 en 8:1 van de Awb.