ECLI:NL:RBMNE:2023:2879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
UTR_22_5228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde WIA-uitkering en beroep op vertrouwensbeginsel

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de terugvordering van een onverschuldigde betaling van een WIA-uitkering. Eiseres, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had in september 2021 een spoedbetaling van € 4.000,- ontvangen van het Uwv, naast een nabetaling van € 5.953,-. Het Uwv besloot echter dat deze spoedbetaling verrekend moest worden met de nabetaling, wat leidde tot een terugvordering van het bedrag. Eiseres maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een herzieningsbesluit, maar van een onverschuldigde betaling. Eiseres had recht op de nabetaling, maar de spoedbetaling had niet verrekend moeten worden. De rechtbank concludeerde dat eiseres de betaling van € 4.000,- onterecht had ontvangen en dat het Uwv dit bedrag moest terugvorderen. Eiseres voerde aan dat zij te goeder trouw had gehandeld en dat zij erop vertrouwde dat de ontvangen bedragen correct waren, maar de rechtbank verwierp dit beroep op het vertrouwensbeginsel. Er was geen bewijs dat het Uwv toezeggingen had gedaan die eiseres een gerechtvaardigd vertrouwen konden geven.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het Uwv het gebrek op de zitting had hersteld. Eiseres kreeg recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het Uwv moesten worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met uitkeringen en terugvorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1.1.
Eiseres is een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In een bezwaarprocedure is eiseres na onderzoek door een verzekeringsarts alsnog 80 tot 100% in plaats van 47,91% arbeidsongeschikt bevonden per 27 november 2020. Met de brief van 13 september 2021 heeft het Uwv aan de gemachtigde van eiseres gemeld dat de WIA-uitkering per 1 februari 2021 wordt aangepast aan het arbeidsongeschiktheidspercentage.
1.2.
Op 8 en 9 september 2021 heeft eiseres het Uwv telefonisch meegedeeld dat haar WIA-uitkering wijzigt na bezwaar, dat zij mogelijk recht heeft op een nabetaling en zij heeft het Uwv verzocht om haar met spoed een voorschot op die nabetaling te verstrekken in verband met financiële problemen. Op 16 september 2021 heeft zij twee betalingen van het Uwv ontvangen: een nabetaling van € 5.953,- bruto en een voorschot van € 4.000,- bruto. Uit betalingsspecificaties van diezelfde datum blijkt dat het bedrag van € 5.953,- bruto een nabetaling van de WIA-uitkering over de periode 1 februari 2021 tot en met
30 september 2021 betreft en dat het voorschot van € 4.000,- bruto niet met het bedrag van € 5.953,- bruto is verrekend.
1.3.
Met het besluit van 17 september 2021 heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat de spoedbetaling van € 4.000,- zal worden verrekend met de nabetaling van € 5.953,- waar eiseres over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 september 2021 recht op heeft. Het restant zal worden uitbetaald.
1.4.
Met het besluit van 18 maart 2022 heeft het Uwv bepaald dat eiseres het bedrag van € 4.000,- bruto moet terugbetalen.
1.5.
Op 29 april 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2022.
1.6.
Met het besluit van 28 juli 2022 heeft het Uwv een bedrag van € 4.000,- bruto van eiseres teruggevorderd. De spoedbetaling van € 4.000,- bruto zou worden verrekend met de nabetaling van € 5.953,- bruto waar eiseres recht op had. Door een technische storing is dit niet gebeurd. Eiseres heeft op 16 september 2021 in totaal € 9.953,- bruto van het Uwv ontvangen (€ 5.953,- + € 4.000,-).
1.7.
Met het besluit van 26 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is het bezwaar mede gericht tegen de beslissingen van 17 september 2021 en 28 juli 2022. De drie beslissingen zijn in stand gelaten.
1.8.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn aangevuld op 8 december 2022. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
2. In het bestreden besluit heeft het Uwv toegelicht dat het bezwaar is gericht tegen de beslissingen van 17 september 2021, 18 maart 2022 en 28 juli 2022. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat het besluit van 28 juli 2022 een terugvorderingsbesluit is en het besluit van 18 maart 2022 een invorderingsbesluit.
3. De rechtbank kan deze toelichting van het Uwv volgen en merkt het besluit van
18 maart 2022 aan als een invorderingsbesluit van € 4.000,- (het primaire besluit 1) en het besluit van 28 juli 2022 als een terugvorderingsbesluit van dit bedrag (het primaire besluit 2).
Onverschuldigde betaling
4. Niet ter discussie staat dat eiseres recht had op een nabetaling van het bedrag van € 5.953,- bruto. Zij heeft daarnaast echter een spoedbetaling van € 4.000,- bruto van het Uwv ontvangen. Dit laatste bedrag had moeten worden verrekend met het bedrag van € 5.953,- bruto waar eiseres wel recht op had. Dit is niet gebeurd. Daarom is sprake van een onverschuldigde betaling van het bedrag van € 4.000,- bruto. Partijen zijn het hierover eens.
Terugvordering
5. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiseres onverschuldigd een betaling van € 4.000,- bruto heeft ontvangen. Uitkeringsgeld op grond van de Wet WIA dat onverschuldigd is betaald, moet door het Uwv worden teruggevorderd [1] .
Gebrek in het bestreden besluit
6. Het Uwv heeft in het bestreden besluit opgenomen dat het gaat om een herzieningsbesluit en dat het Uwv daarom met toepassing van de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (beleidsregels) moet beoordelen of het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij te veel uitkering ontving.
7. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een herzieningsbesluit maar van een onverschuldigde betaling zoals onder 4. overwogen. Er ligt aan de uitbetaling van de spoedbetaling van € 4.000,- geen besluit ten grondslag waaruit volgt dat eiseres recht op uitkering van dit bedrag had. Er is dan ook geen besluit dat kan worden herzien met betrekking tot deze betaling. De beroepsgronden van eiseres die daarop zien, treffen geen doel. De passages over herziening en toepassing van de beleidsregels in het bestreden besluit leveren een gebrek op in het bestreden besluit. Dit gebrek leidt ertoe dat het beroep gegrond zal worden verklaard. Het Uwv heeft dit gebrek op de zitting hersteld door toe te lichten dat geen sprake is van een herziening maar van een onverschuldigde betaling. Gelet hierop zal de rechtbank hierna de overige beroepsgrond behandelen, waarna zij tot de beoordeling komt of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zullen blijven.
Vertrouwensbeginsel
8. Eiseres voert aan dat zij het onverschuldigd betaalde bedrag van € 4.000,- bruto niet aan het Uwv hoeft terug te betalen omdat zij dit bedrag te goeder trouw heeft ontvangen. Eiseres verwijst daarbij naar artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres heeft telefonisch contact met het Uwv gehad, waarbij stelt dat aan haar is verteld dat zij het geldbedrag mocht houden. Hiervan zitten telefoonnotities in het dossier, aldus eiseres
9. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat eiseres stelt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de ontvangen spoedbetaling en nabetaling correct waren.
10. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. In deze lijn is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van het Uwv toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de spoedbetaling correct was.
11. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat namens het Uwv een aan het Uwv toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging is gedaan, waaraan eiseres de rechtens te honoreren verwachting kan ontlenen dat de teveel aan haar uitbetaalde spoedbetaling correct was. Niet is gebleken dat een medewerker van het Uwv tegen eiseres heeft gezegd dat zij recht had op een bruto bedrag van € 9.953,- of dat eiseres het teveel ontvangen bruto bedrag van € 4.000,- niet hoefde terug te betalen. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de telefoonnotities van het Uwv die zich in het dossier bevinden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het in het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat het Uwv het gebrek op de zitting heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
13. Omdat het beroep gegrond is moet Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 september 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt Uwv tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 77, eerste lid, Wet WIA.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 4 maart 2020, ECLI:CRVB:2020:559 en van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.