ECLI:NL:RBMNE:2023:3013

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
UTR 23/1840
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Wob/Woo informatieverzoek

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had een aanvraag ingediend om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet open overheid (Woo), welke door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was afgewezen. Verzoeker stelde dat hij spoedeisend belang had bij de gevraagde informatie, omdat hij deze nodig had voor een procedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de voorlopige voorzieningenprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen, en dat er alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Verzoeker had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een onomkeerbare situatie zou ontstaan door het uitblijven van de gevraagde informatie. Bovendien was het verzoek om voorlopige voorziening niet toewijsbaar, omdat het een onomkeerbaar karakter heeft en de voorzieningenrechter niet kon vaststellen dat de weigering om de informatie openbaar te maken onrechtmatig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1840

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om informatie op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob)/Wet open overheid (Woo).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2023 afgewezen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het besluit van 18 november 2022 waarin de gevraagde informatie reeds is verstrekt. Met het bestreden besluit van 28 april 2023 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. [1] Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter acht het niet nodig om een zitting te houden. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Daarvan kan sprake zijn als er door de werking van het besluit een feitelijke of juridische situatie zou ontstaan die onomkeerbare gevolgen zou hebben.
3. Verzoeker voert hierover aan dat hij te lang heeft moeten wachten op een besluit op zijn verzoek van 11 februari 2022 waarin hij heeft verzocht om Woo-informatie over zijn [stichting] en zijn sociale mediakanalen. Dit verzoek is ingediend bij de Tweede Kamer, maar daar is vervolgens door verweerder te laat op besloten. Verzoeker heeft de gevraagde Woo-informatie met spoed nodig, omdat hij procedure wil starten bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Verzoeker stelt dat verweerder en de Tweede Kamer mee hebben geholpen, dan wel hebben nagelaten hem te beschermen tegen alle smaad en laster die onder meer door de overheid is veroorzaakt. Hierdoor heeft hij geen baan en geen inkomen meer en leeft hij op bijstandsniveau. Verzoeker stelt verder dat zijn gezondheid is geschaad, doordat de overheid expres lang over de behandeling van zijn verzoek om informatie van 11 februari 2022 heeft gedaan. De Woo-informatie is voor verzoeker daarom van belang om schadevergoeding van de overheid te kunnen eisen. Het is voor verzoeker daarom van cruciaal belang dat er snel een uitspraak komt, zodat hij die kan toevoegen aan het dossier bij het EHRM over de aangifte tegen de Nederlandse staat. Verder heeft verweerder volgens verzoeker ten onrechte niet alle informatie openbaar gemaakt waar om is verzocht. Verweerder houdt volgens verzoeker informatie achter en daarom is verweerder schadeplichtig.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen spoedeisend belang aanwezig is. Verweerder meent verder dat hij een zorgvuldige zoekslag heeft verricht en dat de Woo-informatie uit de aangetroffen vier documenten aan verzoeker is verstrekt. Dat er meer documenten bij verweerder aanwezig zouden zijn, heeft verzoeker volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval ontbreekt. Daarvoor is het volgende van belang.
6. Een verzoek om voorlopige voorziening waarin wordt gevraagd om openbaarmaking van de gevraagde stukken komt niet snel voor toewijzing in aanmerking, omdat een dergelijke voorziening een onomkeerbaar karakter heeft. Als stukken eenmaal openbaar zijn, zijn zij openbaar. Ook maakt een dergelijke voorziening een beslissing op het bodemgeding zinloos. Daarom is voor toewijzing van een dergelijk verzoek in beginsel alleen plaats als ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit én er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is dat het treffen van een dergelijke voorziening noodzakelijk maakt.
7. Een dergelijk zwaarwegend belang heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering en het algemeen belang om controle uit te voeren op de overheid zodanig urgent is dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Dat verzoeker de door hem gevraagde stukken nodig heeft voor een procedure bij het EHRM, is een persoonlijk belang dat geen reden kan vormen om in dit verband onmiddellijke openbaarmaking te bepalen. Het is de voorzieningenrechter ten aanzien van de procedure bij het EHRM niet gebleken dat de voortgang daarin zodanig is dat verzoeker de beslissing op bezwaar niet af kan wachten. Verzoeker heeft zijn stellingen niet concreet gemaakt en ook niet onderbouwd waarom sprake is van een dusdanig spoedeisend persoonlijk belang dat niet gewacht kan worden op een uitspraak in de bodemzaak. Daar komt bij dat reeds op 2 december 2022 door verweerder is besloten op het bezwaar gericht tegen het besluit op een identiek verzoek van verzoeker van 2 november 2022. Verzoeker heeft tegen dat besluit op bezwaar geen beroep ingesteld, terwijl dat gelet op de gestelde urgentie wel op zijn weg had gelegen. Datgene wat verzoeker heeft aangevoerd over zijn gezondheid en het leven op bijstandsniveau is onvoldoende concreet om een spoedeisend belang aan te kunnen ontlenen.
8. Verder is dit geen situatie waarin voor de voorzieningenrechter op voorhand duidelijk is dat de weigering om de Woo-informatie openbaar te maken onrechtmatig is. In het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen, omdat het verzoek identiek is aan het Woo-verzoek van 2 november 2022 waarop al is beslist, er in de tussentijd geen wijzigingen hebben plaatsgevonden en verzoeker volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer informatie beschikbaar is dan die al openbaar is of waarover verzoeker reeds beschikt. Verzoeker heeft hiertegen gronden aangevoerd die door de rechter in de beroepsprocedure worden beoordeeld. Verzoeker noemt in de onderhavige procedure namen van personen waarmee hij contact zou hebben gehad en waarvan, zo begrijpt de voorzieningenrechter, informatie bij verweerder aanwezig zou zijn die valt onder het ingediende verzoek. Verweerder bestrijdt dat er meer informatie onder hem berust. Het zou kunnen zijn dat verzoeker gelijk krijgt in beroep, maar dat is op dit moment geheel onduidelijk en dus is er op dit moment geen sprake van een evident onrechtmatig besluit. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoeker geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen.
9. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/1695.
2.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).