In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2023 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 27 januari 2023, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De opposante heeft in verzet gegaan omdat zij stelt dat zij de aangetekende herinneringsnota van 5 oktober 2022 niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft in deze uitspraak de feiten rondom de postbezorging onderzocht, waarbij zij een uitdraai van de track and trace van PostNL heeft bekeken. Hieruit bleek dat er op 7 oktober 2022 voor ontvangst was getekend, maar de handtekening kwam niet overeen met die van de advocaat van de opposante. De rechtbank concludeert dat er twijfels zijn over de regelmatigheid van de bezorging van de aangetekende brief. Hierdoor is het verzet gegrond verklaard en vervalt de eerdere uitspraak van 27 januari 2023. De opposante krijgt de gelegenheid om het griffierecht van € 184,- alsnog te voldoen, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten van de opposante, dit zal in de einduitspraak over het beroep gebeuren.